Huysmans Louis (1844-1915)

(Extrait du XXème Siècle, du 10 septembre 1915)

Une pénible nouvelle nous parvient à l’instant, M. Louis Huysmans, député de Bruxelles, ministre d’Etat, vient de succomber à Sainte-Adresse, à une double pneumonie.

Depuis de nombreuses années, l’éminent parlementaire souffrait d’une affection goutteuse qui, tout en le paralysant souvent, le lui avait rien enlevé de son talent oratoire, ni de sa forte dialectique. Et rien n’était plus émouvant que de la voir, domptant son mal, aborder la tribune et défendre, avec une ardeur patriotique qui sera l’honneur de sa vie, la grande cause de la défense de la Patrie.

Né à Hasselt en 1845, M. Louis Huysmans avait été le premier stagiaire de Paul Janson, dont il avait épousé la sœur. Avec le grand tribun libéral, il entra bientôt dans la politique active, et devint président de la « Ligue des Gueux. »

En 1892, il était élu membre de la Constituante et siégea jusqu’en 1894. Lors de la reconstitution de l’union libérale à Bruxelles, en 1900, il fut réélu avec MM. Paul Hymans et Léon Lepage, comme candidat de la Ligue libérale, et depuis il ne cessa de siéger à la Chambre. En 1912, il fut nommé ministre d’Etat.

Avocat éminent, Louis Huysmans eut, notamment, de brillants succès d’assises. A la Chambre, où on action s’exerça particulièrement dans les questions de la réorganisation militaire, sa parole était très écoutée. Homme modéré, il comptait des amis dans tous les camps, et s’il eut des adversaires on peut dire qu’il ne connut pas un ennemi.

Nous présentons à la vénérable ceux de ce bon citoyen, à sa fille Mlle Louis Hymans, à son second fils, prisonnier de guerre en Allemagne et qu’il ut le chagrin de ne pas voir à son chevet, l‘expression de nos chrétiennes condoléances.

---

(Extrait du XXème Siècle, du 11 septembre 1915)

Ainsi que l'avons annoncé dans une partie de notre édition d'hier, M. Louis Huysmans est mort jeudi soir, à 5 heures, à Sainte-Adresse, emporté par une double pneumonie.

Né à Hasselt en 1845. M. Louis Huysmans avait été le premier stagiaire de Paul Janson, dont il avait épousé la sœur. Avec le grand tribun libéral belge, il entra bientôt dans la politique active, et devint président de la Ligue des Gueux.

En 1892, il était élu membre de la Constituante et siégea jusqu'en 1894. Lors de la reconstitution de l'union libérale à Bruxelles, en 1900, il fut réélu avec MM. Paul Hymans et Léon Lepage, comme candidat de la Ligue libérale, et depuis il ne cessa de siéger à la Chambre. En 1912, il fut nommé ministre d'Etat.

M. Louis Huysmans était un avocat éminent et un orateur de grand talent : son action s'exerça particulièrement à la Chambre dans les questions relatives à la réforme militaire. Son grand âge rendait émouvante l'ardeur avec laquelle, dans les dernières sessions parlementaires, il s'occupait de la réorganisation de notre défense nationale. Homme modéré, M. Louis Huysmans comptait des amis dans tous les partis et sa mort sera vivement ressentie par la nation belge tout entière.

Nous prions la famille de l'éminent homme d’Etat et MM. les membres du gouvernement belge d'agréer nos chrétiennes condoléances.

Les funérailles de M. le ministre d'Etat Huysmans auront lieu à Sainte-Adresse aujourd’hui samedi à 2 heures. Les honneurs militaires lui seront rendus. On se réunira place Frédéric Sauvage.

---

(Extrait de L’Indépendance belge, du 10 septembre 1915)

Une dépêche de notre correspondant du Havre nous apprends une nouvelle douloureuse : la mort de M. Louis Huysmans, décédé au Havre d'une double pneumonie.

L'honorable ministre d'Etat a rendu de grandis services à son pays et à son parti. C'était l'un des chefs les plus respectés du parti libéral, à la parole autorisée, aux convictions ardentes. Comme député de Bruxelles, qu'il représenta à la Chambre pendant de longues années, il montra envers la capitale des sentiments. dévoués. Son rôle parlementaire compte de belles pages, et c’est toujours avec une chaleureuse éloquence qu’il sut défendre la liberté. A divers reprises président dé la Ligue libérale, il jouit de la pleine confiance de ce grand organisme libéral.

La guerre et l’invasion l'avaient beaucoup affecté, et sa. santé, déjà chancelante, en fut très atteinte.

Cette guerre, il l’avait prévue, et dans de nombreux discours pendant des années, il réclama à la Chambre une meilleure organisation de notre, armée en prédisant ce qu'il adviendrait ide notre pays, s'il ne pouvait se défendre.

Il fut le confident de. Brialmont et de Léon Chomé,. et il partagea toujours leur foi patriotique, défendant avec eux le service personnel.

Avocat de la Cour de Cassation, M. Louis Huysmans était l’un des membres les plus distingués du barreau, et il plaida dans plusieurs causes retentissantes. C'était une personnalité de haut mérite.

Nous adressons à sa famille si éprouvée nos condoléances émues.

---

(Extrait de VAN DE WOESTYNE, Louis Huysmans †, paru dans le Nieuwe Rotterdamsche Courant, du 17 septembre 1915)

Brussel, 12 September.

Op dat kleine plekje Franschen grond, dat symbolisch thans voor velen België heet, weet men niet met welke echte spijt men in het eigenlijke, het door dezen, die konden en wilden blijven, dubbel-geliefde, vaderland, alle verlies wordt geleden, dat, verre van huis gebeurd, morgen in den huize eene treurig-gevoelde afwezigheid zal zijn. In Sainte-Adresse moge men gevoelen als in familie: men ziet het gevaar naken, men kan het ziekteverloop nagaan, men treurt in verwante gemeenschap, en men begraaft met de gewone plechtigheid, die rouwend en pompeus is - als thuis. Maar wij, die werkelijk thuis zijn gebleven, wij worden plots in een rouw gedompeld, als bij 't vernemen dat een vader, een broeder, een zoon bij storm in zee zou zijn vergaan. Wij wisten niet eens van den overtocht: ineens hooren wij van den slikkenden dood, die geene sporen nalaten zal, dan in ons geheugen. Aanknagen der ziekte en langzame plichtpleging der uitvaart, die voorbereiden en uitleiden, en daardoor het feit van het verlies stiller, heiliger en in zekeren zin schooner maken: zij bestaan niet meer voor ons. Een paar regels in een dagblad, - niet eens een eigen, Belgische dagblad! - en hij, die als balling stierf, rijst ineens, fel-levend, en meer dan levensgroot voor onze verbijsterde oogen, om dan, even plots, te verdwijnen als een doorgeknipte bioskoopfilm. Een jaar geleden was hij aan onze zijde, en wij stelden hem ons niet voor, ook nu niet, dan gelijk wij hem toen zagen: nu is hij weg, schielijk, en omdat wij het aankomen noch gebeuren zagen, zijn wij te meer ontredderd en voelen wij te beter den afgrond van ons verlies....

Met Louis Huysmans is een belangrijk staatsman onder de vrijzinnigen en in het Belgische Parlement van voor den oorlog heengegaan. Het is nu de tijd niet, geloof ik - en documenten ontbreken mij trouwens om het in gemoede en naar betrouwen te doen -, om Huysmans' rol in de Belgische politiek te schetsen. Dit is verleden, en een verleden, dat (al komt Huysmans niets dan lof toe voor de houding, die hij er in aannam) voor ons herdenken niet steeds zeer verkwikkelijk is. Wij behooren, al onze krachten, al de Belgische krachten, behooren morgen toe, en er zullen waarlijk geen krachten te veel zijn, om morgen te maken tot wat, naar aller wensch en wil, morgen zijn moet. En nu grieft het juist wel zeer diep, een hardnekkigen wil als die van Louis Huysmans, die evenveel beteekende als eene doorgevoerde kracht, voor morgen te moeten missen, en op dit oogenblik is het te pijnlijker; maar dat is geene reden om weêr in een verleden te tasten, dat wij te liever voor dood houden, dat heropduiken ervan voor ons een ramp kon zijn, ernstiger misschien dan de oorlog zelf. Het nieuwe België zal veel aan onzuivers en kleins te vergeten eischen: al de deugden van Louis Huysmans als politicus kunnen niet opwegen tegen dat gebod der vergetelheid.

Het belet niet, dat wij zijne burgerdeugden gedenken, en die van zijne sterk uitgesproken persoonlijkheid. Zij geven trouwens de eenig mogelijke houding aan van den staatsman. Louis Huysmans was, in beginsel en gedrag, gehéél, ‘integer’. Hij was koppig, omdat hij overtuigd was van zijne zelf-ontgonnen waarheid, die hij zich door niets of niemand afnemen liet, tegen geene enkele schittering verkoos te ruilen en bewaarde met de te grootere jaloerschheid, dat hij ervoor geleden had. Het maakte van hem, in de Kamer, eene sterkte voor zijne partij. Niet altijd wilde hij meêgaan in verbonden, schikkingen, compromissiën, en steeds was hij de laatste om het te doen, omdat hij het zichzelven als eene lafheid aanrekende, iets toe te geven, dat niet vast afgebakend en opgesteld was als een partijprinciep. Maar dat juist verzekerde hem - die trouwens, ook op parlementair gebied, een groot advokaat was - ontzag in de eigene partij, aandachtigen eerbied onder de socialisten en eerbiedige vrees onder de katholieken. Veel meer behoudsgezind dan de meesten zijner partijgenooten, was hij, vanwege zijne sterke en rotsvaste persoonlijkheid, in de eigen partij als in de andere geducht. Een tegenbeeld van Hector Denis, werd hij als deze geëerbiedigd om eene oprechtheid en eene vleesch-geworden overtuiging, die de jaren in beiden gezuiverd en steviger had gemaakt.

Dat ontzag ging uit niet alleen van zijn leeftijd en van zijne rechtschapenheid: zijn persoon legde het ieder op, die hem naderde of zelfs maar van verre gade mocht slaan. Louis Huysmans was groot, maar liep gebogen. Hij moet dat al hebben gedaan, toen hij nog niet geteisterd was door rheumatiek, want hij was iemand, die gaarne weet wat hij draagt, en onder zulken, die niet vreezen er hunne schouders voor uit te zetten. Het was echter de ziekte vooral, die hem overigens een paar jaren geleden enkelen tijd uit het Parlement afwezig hield, welke hem, in de acht à tien laatste jaren ook uiterlijk tot een zeer op merkelijk figuur onzer Tweede Kamer maakte. In dat lichaam zat, men voelde het eene kracht van pezen en zenuwen, die beletten, dat zijn lastige gang werd een wankelen en sukkelen, die dikwijls samengaan met geestelijk verval. De stramheid van Louis Huysmans sloot versuffing blijkbaar uit: de inspanning, die zij hem kostte, raakte niet dan zijne gewrichten; de zuren en zouten konden hem den wand der bloedvaten en het weefsel der spieren aanvreten: de geest was rijk en zelf-bewust genoeg, om tot bij de uiterste grens der menschelijke denkenskracht weêrstand te bieden. En zijn verschijnen was dan ook dat van een geestessterken zwakke.

Dat bleek vooral uit den prachtigen kop van Louis Huysmans, die, bij beschouwen, onmiddellijk zijne sukkelachtigheid vergeten deed. Die kop was dezen van den klassieken Galliër, en ook dien van den klassieken Germaanschen Frank, - en ik vraag mij nog altijd af waarin het verschil tusschen beiden bestaat, hetgeen mijn eerbied voor populaire, en helaas algemeen gangbare ethnographie, die men thans op onverantwoordelijke wijze ook tegen de Vlamingen uitspelen wil, heelemaal niet vermeerdert. Louis Huysmans zag er, - en hij is de eenige niet, - naar het aangezicht uit als Emile Verhaeren. Bijkomstigheden: zelfde kleur, die is kleurloosheid, van het haar; zelfde Merovingische snor van ontzaglijke afmeting. Maar kenschetsend voor het type: eerst het vooruitgeduwde, het opdringende van het, nochtans kleine en smalle, hoofd; daarna het loodrecht-doorbalkte, niet hooge, met één-zijdelingschen hoogopstaande rimpel doorkloven voorhoofd; de diepe maar vlakliggende, heel-bleeke maar duister-overbraamde oogen achter het lorgnet dat den blik verscherpt maar er de schichtigheid van vertoont; de neus die hard staat aan de aansluiting van het beweeglijke kraakbeen, maar onderaan vleezig wordt als bij goedaardige en eenigzins-schuchtere menschen. De mond trekt de aandacht minder; alleen puilt de, nochtans niet te dikke onderlip. Maar de kin is ongelijk verdeeld, zijlings-scherp zooals ook bij Stijn Streuvels. En bij dat alles zijn de wangen mager zonder gespannenheid; de huid is grauw en bij de inzakkingen blauwend. - Aldus was Louis Huysmans onder dezen, die er vroeg-oud en lang-jong uitzien. En men kan, geloof ik, van hem zeggen, dat hij inderdaad vroeg-oud en lang-jong is geweest.

Het is eene eigenschap, het is een eigendom dat men zelfs bij dwazeren, niet gering moet schatten. De plaats die de liberalen in de Belgische politiek voor den oorlog, innamen, maakten ze dubbel-kostbaar: ervaring aan lenigheid gepaard, zij waren onder hun beste bezit. Men kan het Louis Huysmans niet ten kwade duiden, dat hij der lenigheid meestal het juk der ervaring oplei....

Met Louis Huysmans verdwijnt weer één der oude garde van de Kamer der Volksvertegenwoordigers, - na Denis, na Janson, na Beernaert. Tegenover deze drie scherper en bescheidener tevens: niet zoozeer idealistische-man- van-de-theorie als de eerste, geen volmachtig en overweldigend tribuun als de tweede, geen geslepen diplomaat als de derde. Maar een geest als uit de rots gehakt, al leek zijne stem niet meer dan een rotsbron waar men als naar een bron naar luisterde; eene bron echter die scheen te rollen over harde keien.

En ik denk aan de Kamer van morgen; aan eene Kamer waarin zij zullen ontbreken, haast al dezen van die oude garde, en waar van heel hunne, in den grond groote generatie, niemand zal overblijven dan, eenzaam in zijn spijt, zijn wrok, en zijn trots, graaf Karel Woeste....

---

(Extrait de L’Indépendance belge, du 13 septembre 1915)

M. Louis Huysmans. L'homme politique.

Notre correspondant du Havre, qui a été l’ami du regretté défunt, trace de Louis Huysmans l’esquisse suivante :

Ce n’est point le moment de rappeler toutes les luttes auxquelles M. Louis Hymans prit part. Il était de la grande époque du libéralisme. Avec lui disparaît la génération qui eut l’honneur de compter Frère-Orban, Charles Buls, Charles Graux, Vanderkindere, Janson, féron, Robert et d’autres qui firent l’honneur d’un parti historique. Il ne reste, de l’autre côté de la barricade – abolie en ce moment par les boulets et les capsules incendiaires de l’Allemagne – que Waest et Picard.

C’était un cerveau remarquablement construit que celui dont la flamme vient de s’éteindre, et qui jeta jusqu’à la fin de vives lueurs. Malade depuis des années, il forçait, avec une énergie admirable, un corps frappé d’infirmités à suivre sa volonté. Il était rare qu’il manquât une séance de la Chambre, ou une séance de section ou de commission. Il avait cette vertu des vieux parlementaires d’être zélé et ponctuel, ne négligeant aucun des intérêts de la nation, si secondaire pût-il paraître à une personne de si haut talent.

Puisque l’union sacrée ne permet point de faire complètement son éloge politique, et puisqu’il convient de réserver à d’autres instants la commémoration des services qu’il a rendus à un parti qu’il considérait comme celui de la plus belle des causes, du moins in faut insister sur le patriotisme dont Louis Huysmans fut toujours animé.

Une haute personnalité lui disait, quelques mois après la catastrophe qui a frappé la Belgique :

« - Vous, du moins, monsieur le ministre, vous pouvez n’avoir aucun remords… »

Il est mort sans que sa conscience ait jamais connu la honte, à l’endroit de la patrie : toute sa vie, il l’a consacrée à sa défense. Il était à la Chambre, depuis le temps où un amitié profonde et une estime réciproque le liait à Brialmont, le représentant de l’armée. Il était le chef de ceux que l’on accablait de l’épithète électorale de « militaristes. »

C’est lui qui fut, en 1909, l’artisan principal de l’heureuse union, recherchée depuis de longues années, grâce à laquelle l’abolition de cette double faute nationale, le tirage au sort et le remplacement. Au sein de la gauche libérale, un certain nombre de députés étaient mécontents de la réforme proposée, insuffisante à leur avis. Je leur conseillai, dans un discours presque violent, d’accepter ce qui s’offrait, de faire bloc autour de M. Schollaert, qui avait le courage de risquer la désunion à droite pour accomplir un pas vers un régime d’égalité devant l’impôt sacré. Une vingtaine de députés catholiques seulement, en effet, soutenaient le chef du Gouvernement. Si celui-ci échouait, c’était une débâcle nouvelle pour la nation. La gauche se rallia à sa voix, et c’est ainsi qu’à son lit de mot Léopold II put signer la loi, grâce à laquelle l’armée de 1914 ne fut pas exclusivement une armée de pauvres, et put faire une si glorieuse résistance à l’envahisseur. La dernière loi, en effet, qui faisait faire un nouveau pas en avant n’avait pu rien produire encore au moment de la guerre.

Celui qui disparaît était encore avant tout un caractère. Il ne se pliait pas aisément aux petites manœuvres qui facilitent le succès et entretiennent les popularités. Il n’aimait pas les accommodements dans lesquels la dignité se trouve quelque fois un peu fripée, et s’il était accueillant, il ne l’était guère que pour ses amis, dédaignant de rechercher des approbations dans d’autres camps que dans le sien. Au début de la guerre, il avait promis tout son concours au chef du gouvernement et pas un instant il ne se départit d’une règle absolue, mais il aimait à répéter qu’il avait les mains nettes et les mains libres.

Il avait la fierté d’avoir formé Adolphe Max, qui avait été son stagiaire. C’est à lui que, l’excusant de n’avoir apporter un hommage habituel de nouvel an, le bourgmestre de Bruxelles écrivait naguère de sa prison, au nez des Allemands qui n’y comprirent rien :

« - Vous l’excuserez, mon cher parrain : la force majeure prime le droit… »

A la compagne de sa vie, à la sœur de Paul Janson, à son fils en qui il avait placé son orgueilleux espoir, à sa fille si dévoué aux œuvres charitables, qu’on nous permette de présenter un hommage sincère et profondément respectueux. C’est un noble vie qui vient de se clore.

---

(Extrait du XXème Siècle, du 14 septembre 1915)

Le testament du ministre défunt

En arrivant au Havre, le 13 octobre 1914, M. Louis Hymans eut l’impression qu’il ne rentrerait plus en Belgique : cependant, son énergie l'emporta et, s'il mourut plein de foi dans l’issue de la guerre et dans l'avenir de son pays, c'est qu’une affection traîtresse – une pneumonie double - le terrassa.

Dès son arrivée au Havre, il mit sous enveloppe un document qu’il confia aux soins pieux de son fils Edouard et qui ne devait être ouvert qu’au lendemain de sa mort. Voici ce document, qui est comme le cri du cœur d'un ardent patriote, le testament civique d'un grand Belge :

« Adieu. mon beau pays, Terre de liberté, aide du Droit, aujourd’hui sous la domination des barbares qui, au mépris des traités signés par eux, l'ont envahi, ensanglanté, détruit en grande partie par le fer et par le feu.

« Le Roi. si attaché à la Belgique, si brave, si ardent à la défendre, a dû demander l'hospitalité à l'étranger pour lui conserver son existence nationale, son indépendance, sa souveraineté.

« Le gouvernement et les ministres ont suivi son exemple dans la pensée et avec les mêmes espoirs.

« Notre malheureuse population, si paisible, si honnête, a dû fuit et d’expatrier pour éviter le sort de milliers d’innocents torturés, assassinés sans motifs, sans trêve ni merci.

« Malgré le généreux accueil qui nous a été fait par la grande et noble Nation française, malgré le serment solennel des peuples alliées de nous venger et de nous rendre une Belgique indépendante et souveraine, après en avoir chassé le dernier des barbares, malgré l’espoir que je conserve de voir se réaliser c beau rêve ou plutôt cet engagement d’honneur, qui sera tenu et exécuté quoi qu’il en coûte, je sens que je ne serai plus de ce monde quand cette heure sonnera.

« Le chagrin me consume, me tue t c’est dans la terre de France que sera ensevelie ma dépouille mortelle ;

« Je demande qu’on plante sur ma tombe une simple croix avec l’inscription de mon nom et de ces mots : Mort pour la Patrie.

« Car c’est pour elle que je meurs avant mon heure.

« Adieu Belgique chérie, adieu mon Roi, adieu ma femme et mes enfants, adieu, adieu mes amis, adieu mes concitoyens.

« Louis Huysmans, ministre d’Etat. »

---

(Extrait du Quotidien, du 14 septembre 1915)

Un souvenir de Louis Huysmans

A propos de Louis Huysmans, le ministre d'Etat qui vient de mourir au Havre, rappelons un souvenir de sa vie universitaire que l'on a eu le temps d’oublier qui est rapporté par son vieil et fidèle ami, élève comme lui de l'Université catholique de Louvain et resté son coreligionnaire politique.

Né à Hasselt en 1844, de parents modestes, son père qui était très lié avec feu le ministre Thonissen qui professait alors le droit pénal à l'Alma Mater, l’envoya faire ses études universitaires à Louvain où il occupait un appartement rue du Mayur ; Huysmans y faisait parti du petit clan de ceux qui tout en suivant les cours n’épousaient pas les idées philosophiques de l’Université ; il y constitua avec deux autres rebelles dont l’un était fu le sénateur Paternoster, d’Enghien, et l’autre M. Eug. Marguery, né comme lui en 1844 et qui fut bâtonnier de l’ordre des avocats de Louvain, un noyau d’opposition.

Lors du premier congrès des étudiants, qui eut lieu à Liége, Huysmans et ses amis au nombre de 41 bravant les foudres rectorales se rendirent à Liége et y prirent part aux délibérations. A leur rentrée à Louvain, M. M. Marguery, qui était le président des 41 et en est le seul survivant à l’heure qu’il est, Louis Huysmans et Paternoster passèrent devant le conseil académique et on demande contre eux l'exclusion de l’Université.

C'est grâce à l'intervention du professeur Thonissen qui prit la défense du fils de son ami qu l’exclusion ne fut pas prononcée ; ls deux autres accusés bénéficièrent de la grâce octroyée à leur ami. Cet incident qui fit à l’époque beaucoup de bruit à Louvain mérite de trouver sa place dans la biographie qu’on ne manquera pas de consacrer à l’éminent t sympathique ministre d’Etat qui vient de disparaître.

---

(Extrait du Bruxellois, du 14 septembre 1915)

M. Louis Huysmans, le ministre d'Etat dont nous avons annoncé la mort, était un des derniers représentants du doctrinarisme libéral belge.

Avocat à la Cour d'appel de Bruxelles, le ministre d'Etat avait été d'abord conseiller provincial. II fut élu député de Bruxelles le 27 mai 1900. Il était décoré de la croix civique, de la médaille civique de première classe et de la médaille commémorative du règne de S. M. Léopold II. Au cours de la session de la Chambre de 1910-11 il s'abstint au vote sur l’amendement tendant la transformation de l'université de Gand en une université flamande. il défendit avec passion l'instruction obligatoire en Belgique et s’éleva contre toute violation de la Constitution. En 1911, il protesta contre l'amendenient à la loi scolaire, dû à M. de Limburg-Stirum et consorts et protesta contre ce qu'il appelait la violation de l'article 17 de la Constitution.

M, Louis Huysmans avait été l'ami intime de Paul Janson. Il s'abstint cependant de voter les amendements radicaux et socialistes. A propos de défense nationale, il voulait une armée forte et bien organisée pouvant s'opposer sérieusement à toute tentative du pays par l’ennemi.

Avec Louis Huysmans disparaît une des dernières figures du vieux libéralisme constitutionnel qu'illusfra la génération des Frère-Orban, Bara, Dupont, etc.