(Verscheen in 1905, ’s Gravenhage, druk. Martinus Nijhoff)
De vijftien jaar der vereeniging met Holland vormen in de Belgische geschiedenis een allergewichtigst tijdvak. Om dit in te zien is het voldoende, zich rekenschap te geven van het onderscheid tusschen het programma der Belgische katholieken van 1814 en '15, en dat der Unie van 1829, waaruit de hedendaagsche Belgische constitutie haar oorsprong heeft. Het katholicisme, dat in 1814 van herstel van het ancien régime droomt, aanvaardt in 1830 den liberalen staat, mits het een Belgische, en mits hij waarlijk liberaal zij; m. a. w. mits hij zich beperke tot een enger terrein dan de regeering van Willem I had bestreken.
Hoe weinig monsterachtig het verbond van katholieken en liberalen tegen Willem I is geweest, leert ons Hollanders de vergelijking met een gewichtig verschijnsel in onze eigen geschiedenis: de eenstemmigheid tusschen Thorbecke en de katholieken (en, tot op zekere hoogte, tusschen Thorbecke en Groen van Prinsterer), die de invoering der grondwet van 1848 mogelijk gemaakt heeft.
"De staatkundige partijen, die in gemeenschap van kerkelijk of godsdienstig geloof wortelen, hebben in de negentiende eeuw een keerpunt gehad. Het is het oogenblik geweest waarop zij, de onmogelijkheid inziende om het roer van den staat geheel te bemachtigen, hun steunpunt buiten den staat, in de maatschappij zijn gaan zoeken. De katholieken in België hebben dat gedaan, toen zij de Bonald hebben verlaten voor de Lamennais. Vandaar dat de geestelijkheid, na de grondwet van 1815 met fellen haat te hebben bestreden, de Belgische grondwet van 1830, die dezelfde beginselen met wat meer beslistheid huldigde, met geestdrift hielp tot stand brengen...."[ De Beaufort, Geschiedkundige opstellen II, 185]. De katholieken, die dit deden, hadden allerminst den strijd tegen het liberalisme opgegeven; zij wonnen er juist bij, dien strijd voortaan in volle vrijheid te kunnen voeren. Zij veranderden niet van vijand, maar van gevechtsterrein. De Belgische liberalen van hun zijde offerden den steun op, dien het protestantsche Noorden en de protestantsche koning hun tegen de geestelijkheid hadden kunnen bieden: zij hadden geen vertrouwen in dien steun, en achtten hem voor verloochening der eigen politieke en nationale idealen in elk geval te duur gekocht. Ook zij kregen in 1830 de handen ruim.
Scherpe partijtegenstellingen behoeven niet noodzakelijk afbreuk te doen aan de nationale eenheid. Oneindig gevaarlijker dan scherpte, is onzuiverheid van tegenstelling. Onzuiverheid nu was het kenmerk der staatkundige verhoudingen in het koninkrijk der zeventien Nederlanden.
De Belgische vrijzinnigheid had in 1815 voor de Grondwet gestemd. Zij was toen nog heel anders gekleurd dan in 1830: meer Napoleontisch dan democratisch. Zij verschilde eigenlijk in geestesrichting zeer weinig van Willem I of van den later zoo fel bestreden van Maanen zelf. Met haar steun ware een krachtige liberale staatkunde te voeren geweest, maar--een Belgische staatkunde. Zij wenschte onderwerping van de kerk aan den staat, maar aan een staat die zich leiden liet door Belgische belangen. Zich met haar als partij te vereenzelvigen, zou den koning op het verlies van den steun van het Noorden zijn komen te staan, en dezen kon hij, in het belang der Belgische liberalen zelven, tegen de vijandschap der geestelijkheid niet missen. De Goubau's en Gobbelschroy's konden dus de vleugels niet uitslaan, en werden impopulair in hun eigen land.
Naast het hunne kwam een ander liberalisme op, dat van de moedige jongelieden, die in 1830 den Belgischen staat hebben gesticht. Zij verwierpen, in vol vertrouwen op de kracht van het eigen levensbeginsel, het kunstig stel van bepalingen waarmede tot dusver de wereldlijke overheid de kerk in haar vrijheid van beweging had beperkt. Waartoe inderdaad zouden zij nog langer den koning tegen den clerus helpen? De koning zou nimmer in dien strijd kunnen overwinnen dan door machtsmiddelen, die onmiddellijk daarna tegen de jonge liberalen zouden zijn gekeerd. Het was waarlijk niet te denken, dat Willem I, die de ministerieele verantwoordelijkheid en de directe verkiezingen weigerde terwijl hij de liberale jeugd nog eenigermate moest ontzien, ze toe zou staan als hij met haar hulp de geestelijkheid zou hebben overwonnen. En dat deze jong-liberale partij fel anti-Hollandsch was, lag mede in den aard der zaak. De 55 noordelijke stemmen vormden, zoo dikwijls het tegen de democratie ging, een vast aaneengesloten blok. Ware het in 1830 mogelijk geweest het regeeringsstelsel van Willem I ten val te brengen met hulp uit Noord-Nederland, de scheiding zou nog eenige jaren verschoven zijn geworden, tot den gewis niet ver verwijderden dag waarop het directe kiezerscorps in België den oorlog zou hebben verklaard aan elke regeering die de vertegenwoordiging naar bevolkingsgetal aan België zou willen onthouden. Maar zooals de zaken lagen was zelfs op dit uitstel geen kans. De jong-liberale partij had vooreerst in 1830 in Noord-Nederland nog zeer weinig macht, en dan nog wees zij elk bondgenootschap van de hand met lieden, waarin zij, hoe kon het anders, eer muiters dan geestverwanten zag. Niet op het oogenblik, waarop naast dien van den koning ook Hollands naam in België gevloekt werd, wenschte zij Willem I haar rekening van grieven aan te bieden.
Ziet men wel dat het niet katholicisme of liberalisme, maar nationaal verschil geweest is dat de scheiding noodzakelijk heeft gemaakt? Van welke zijde men ook in de zaak doordringt, steeds komt men op het verschil in nationaliteit terecht. Hoe konden, bij voorbeeld, met mogelijkheid de Noordnederlandsche katholieken, aanzienlijke minderheid voorwaar, met de regeering van Willem I ingenomen wezen? Echter is niemand van hen in 1830 opgestaan, zelfs in Noord-Brabant niet. Het jaar '30 bewees niet slechts dat België, het bewees evenzeer dat Holland leefde.
Noord en Zuid kunnen beide zonder wrok aan den tijd der mislukte vereeniging terugdenken. Zij heeft, ondanks de gewelddadige ontknooping, ons beiden veel meer goed dan kwaad gedaan. Aan België met name heeft de gedwongen vereeniging onschatbare diensten bewezen. Wat zou er van het land geworden zijn, indien het in 1815 niet met Holland vereenigd ware? Blijvende inlijving bij Frankrijk zou België hebben vermoord: Brussel zou thans een prefectuurstad, Antwerpen een soort noordelijk Toulon, de Vlaamschheid van Gent en Brugge aan die van Duinkerken gelijk zijn.--Onafhankelijkheid onder een Oostenrijksch prins, met meer of minder volledig herstel van den toestand vóór 1794? Binnen drie jaar zou in het land een burgeroorlog hebben gewoed, die in den toenmaligen toestand van Europa onvermijdelijk op een interventie zou zijn uitgeloopen.--Een verdeeling die Brussel aan Frankrijk, Antwerpen aan Nederland, Luik aan Pruisen zou hebben gehecht? Wij behoeven er geen woord over te verliezen, dat de vereeniging met het Noorden voor België's toekomst heilzamer was dan zulk een lot. Zij, en zij alleen, heeft België in de gelegenheid gesteld, in den strijd tegen een machtigen, niet overmachtigen vijand zichzelf terug te vinden. De vijftien jaren der vereeniging zijn voor België een kostbare leerschool geweest in nationalen trots en nationale tucht. Zij eerst hebben de Belgen inzicht doen krijgen in de voorwaarden, waaronder een onafhankelijk bestaan voortaan nog voor hen mogelijk was. In 1815 zouden zij, vrees ik, voor de proef zijn bezweken.
En wij? Ook Holland mag zich waarlijk niet over het lot beklagen, dat het in 1815 aan België klonk. Het had in 1813 een wedergeboorte beleefd, maar geen zeer hoopvolle. De Noordnederlandsche samenleving als geheel zag meer naar het verleden dan naar de toekomst. Men ~wilde~ de oude partijschappen wel begraven, maar zouden zij het zich ~laten~ doen? Zou men het krachtig eenhoofdig gezag, waaraan het land nog dringend behoefte had voor lange jaren, zich hebben laten vestigen en ontwikkelen? De Souvereine Vorst zou het met heel zijn kracht hebben beproefd; zijn persoon is daar borg voor. Maar Noord-Nederland was minder van den nieuwen tijd, dan zijn vorst. De strekking tot oligarchie en provincialisme, tot het overlaten der functiën van het openbare leven aan beperkte kringen van plaatselijke beroemdheden, was ja afgenomen, maar niet afgestorven. In de bagage van Napoleon had de vorst een sterke centrale regeeringsmacht voor het overnemen gevonden, maar de kiemen van een particularistisch, oligarchisch getint verzet daartegen waren aanwezig, en zouden onder gunstige omstandigheden tot wasdom hebben kunnen komen. Doch, dank zij in de eerste plaats de vereeniging met België, zijn de omstandigheden daarvoor zeer ongunstig geweest. Aanhoudend kwamen de belangen, dikwijls de vooroordeelen van het Noorden ~als geheel~ in botsing met die van het Zuiden, in zoo sterke mate, dat het Noorden zich bestendig als geheel bleef voelen en gedragen. Tegen de stelselmatige oppositie van het Zuiden werd aan de regeering een even stelselmatige steun van het Noorden geboden. De belangen van de ontwikkeling der staatsinstellingen in liberale richting kwamen hierdoor tijdelijk in het gedrang, maar de belangen der nationale eenheid zijn er ongetwijfeld door gebaat.--Heeft dus de ~vereeniging~ met België ons dienst gedaan door het op den achtergrond schuiven en verstikken der specifiek Noordnederlandsche dorpsgeschillen, die zulke abnormale verhoudingen plachten aan te nemen in het leven der oude Republiek, de Belgische ~opstand~ heeft, door de zeer natuurlijke tegenstrooming die zij in het Noorden opwekte, aan ons nationaal bewustzijn geen mindere weldaad bewezen. Het is meer de staatkunde van Willem I in de jaren 1830-'39 waarover de geschiedenis den staf gebroken heeft, dan de houding van het Noordnederlandsche volk. Dit verlangde met nadruk, dat bij de ook in het Noorden gewenschte scheiding noch zijn eer, noch zijn historische rechten werden aangerand, en het was bereid zijn koning de middelen te verschaffen tot handhaving van die eer en rechten. Doch de koning heeft deze bereidwilligheid van het Noordnederlandsche volk misbruikt, en de middelen, die het ter beschikking stelde, aangewend in dienst eener staatkunde wier heimelijk doel, de wederverwerving der Belgische gewesten, door ons volk werd veroordeeld. Het geluk bij dit ongeluk was, dat de volksvertegenwoordiging, eigenlijk voor het eerst sedert 1813, besef leerde krijgen van haar taak: zij verlangde nu eindelijk, een werkzame contrôle uit te oefenen op het gebruik der openbare geldmiddelen. Toen na den vrede met België eenige formeele wijzigingen in de grondwet waren noodig geworden, ging het niet meer aan dezen wensch geheel voorbij te zien: de tienjarige begrooting verdween, en er werd een minimum ministerieele verantwoordelijkheid ingevoerd. Geringe hervormingen nog, maar die bewezen dat toch ook het Noorden nieuwe banen insloeg. Acht jaar later waagde het zich daarop meer onbeschroomd, niet zonder invloed van het Belgische voorbeeld. Onze grondwet van 1848 heeft vrij wat van de Belgische van 1830 kunnen overnemen; en dat dit geschied is, heeft Noord-Nederland nimmer berouwd. Men heeft daarover toentertijd niet veel gesproken, maar het feit is, voor wie beide constitutiën naast elkander legt, onloochenbaar.
Aan de geschiedenis der gedwongen samenleving van Noord en Zuid is nog veel te doen. Niemand zal er ooit een bevredigende voorstelling van kunnen geven, die niet èn België èn Holland kent en liefheeft. Van Belgische zijde worden veelal de voorstellingen der Belgische oppositiebladen van het tijdvak zonder zelfstandig onderzoek herhaald, terwijl er Noordnederlandsche schrijvers gevonden worden die zich niet ontzien, zich heden ten dage nog door citadelpoëzie en dergelijke te laten inspireeren. Er zijn uitzonderingen. In Noord-Nederland is het werk van de Bosch Kemper (te waardeeren niet zoozeer om kracht van voorstelling of scherpte van critiek, als om rijkdom van informatie) nog onovertroffen; in België munt het fraaie boek uit, door Discailles aan Charles Rogier gewijd. Wat echter nog niemand verrichtte en toch boven alles noodig heeten moet, is het stelselmatig en uitgebreid ontginnen der regeeringsarchieven van het tijdvak zelf. Deze nu bevinden zich in Noord-Nederland. Krachtens een onlangs genomen koninklijk besluit worden thans de archieven van alle departementen van algemeen bestuur tot 1830 toe naar het gebouw van het Algemeen Rijksarchief overgebracht. De studie der algemeene geschiedenis van het koninkrijk is dus voortaan zeer vergemakkelijkt; moge eerlang blijken dat zij wordt ondernomen door Noord- en Zuidnederlanders beide.
De gansche overlevering omtrent de geschiedenis van Groot-Nederland van 1815 tot 1830 aan de bescheiden te toetsen, zal een reuzenwerk zijn, niet op éénmaal tot stand te brengen. Daarom doet men wel, gedurig te geven wat men heeft. Schrijver dezes viel het nog niet te beurt, meer dan oppervlakkig kennis te maken met de archieven van het Kabinet des Konings en van elk afzonderlijk departement van algemeen bestuur over bedoelde jaren, al heeft hij reeds de zekerheid verkregen, dat die van het justitiedepartement onder van Maanen voor de meer intieme kennis van het tijdvak zeer belangrijk zullen worden bevonden. Daarnevens komen de berichten der gezanten van Engeland en Frankrijk in aanmerking; eenigermate is onlangs daarvan reeds partij getrokken[Poullet "Les premières années du royaume des Pays-Bas" (Revue générale 1896); dezelfde, "Relations inédites sur les débuts de la Révolution belge" (Revue générale, 1897); Alfred Stern, "Geschichte Europa's", vierde deel (Stuttgart und Berlin, 1905)]. Nog zijn van belang de particuliere papieren van den minister van Maanen, in 1900 door het Nederlandsche Rijksarchief verworven[Ook reeds eenigermate, hoewel naar het kader van zijn boek meebracht weinig, door Stern gebruikt]. De geschiedenis van het gansche tijdvak aan de hand van al deze bronnen opnieuw te schrijven, is voorshands nog een onbegonnen werk. Echter kan er, in het klein bestek dat wij hier hebben gekozen, toch wel iets uit worden medegedeeld, dat medehelpen kan om het inzicht in die geschiedenis te verhelderen.
De staat der zeventien Nederlanden was tegen Frankrijk opgericht; Frankrijk had dus reden, dien staat scherp te doen observeeren, en de Fransche berichten zijn dan ook over zijn binnenlandsche verhoudingen zeer uitvoerig. Welwillend gestemd zijn de Fransche beoordeelaars natuurlijk niet, maar ook van onwelwillende beoordeeling kan men leeren. Onder de berichtgevers komt voor zeker geheim agent Julian, gewezen politie-ambtenaar van Fouché, die tegelijk betrekkingen onderhield met de Fransche en met de Nederlandsche regeering. Men vindt zijn brieven tusschen de officiëele dépêches in, onder den naam van "Correspondance secrète des Pays-Bas"[ Voetnot. 1821-'24, en dan weder 1828-'29. Al deze berichten zijn geschreven uit Brussel. De schrijver deed zich, in den kring der liberale Fransche uitgewekenen te Brussel, als een bondgenoot voor, om achter hun plannen te kunnen komen. Om te maken dat men hem met rust liet, had hij de Nederlandsche regeering van deze zijn rol op de hoogte moeten stellen.].
8 Januari 1823. Invoering van het gemaal en geslacht. Het brood en het vleesch komen onmiddellijk boven den normalen prijs. "Dans plusieurs quartiers de la ville, des caricatures peintes ou en relief, représentant le Roi, revêtu du manteau royal et la couronne sur la tête, ont été trouvées pendues, les unes par les pieds, les autres par le cou. Les recherches de la police n'ont pu découvrir encore aucun coupable, mais on peut assurer qu'il y a autant de complices que d'habitants".
30 Juli 1823. Gesprek van den koning met graaf van Bylandt, gouverneur der residentie. "Je sais que je ne suis pas trop bien dans l'opinion du corps diplomatique, ni dans celle des cabinets de l'Europe; mais je voudrais les voir dans ma position et forcés de tenir tête comme moi à tous les intérêts, et souvent aux intérêts les plus opposés.... Certainement je garderai toujours ma plus parfaite indépendance.... Je le dis et le répète souvent à Clancarty: j'aimerais beaucoup mieux ma Hollande toute seule. J'étais cent fois plus heureux alors!.... J'ai dû envoyer le ministre de la justice à Liège sur la demande des autorités pour y juger par lui-même de la conduite sourde qu'y tiennent les Jésuites et les Frères Ignorantins qui veulent à tout prix s'emparer exclusivement de l'instruction publique, et qui citent à tout bout de champ, aux Liégeois, dans les conférences religieuses qu'ils sont parvenus à établir de tous côtés, l'exemple de la France.... Depuis un an, toutes les mesures du ministre de l'instruction publique pour diriger l'enseignement à Liège sont tellement contrariées par des obstacles de toute nature, qui tous proviennent des prétentions des Jésuites et des Ignorantins et de la partie du bas clergé qui agit de concert avec eux, et des tracasseries suscitées par tous ces gens-là, qu'il en résulte pour lui une impossibilité réelle d'administrer, et le découragement de toutes les classes d'employés.... Quand je fais mes efforts pour faire un tout de ce pays, un parti qui d'intelligence avec l'étranger ne cesse de gagner du terrain agit pour le désunir. D'ailleurs les alliés ne m'ont pas donné ce royaume pour le soumettre à toutes les influences. Cette situation ne peut durer...." Of dit gesprek aan Julian mag worden medegedeeld? "Vous pouvez tout lui dire (a répondu le Roi), car je voudrais une fois pour toutes me faire bien comprendre"[Voetnot : De officieele Fransche gezant, Durand de Mareuil, was op dit oogenblik met verlof. Het gesprek eindigde met een waarschuwing, dat de koning van den staat van zaken kennis zou moeten geven te Londen, St. Petersburg en Berlijn. De bedoeling van het gesprek was, pressie te oefenen op Frankrijk tegen het ondersteunen der clericale partij in België].
31 Juli 1823. Julian laat zich het medegedeelde door den minister van onderwijs (Falck) bevestigen. Deze zegt: "Toute la correspondance, tous les discours, toutes les confidences des Jésuites et des Frères de la Doctrine [chrétienne] annoncent bien qu'ils comptent entièrement sur l'appui des chefs de ces associations qui sont en France; ces chefs verraient avec plaisir que des troubles, fomentées dans leur intérêt, éclatassent dans ce pays. Il est très certain qu'un parti autrichien, qui se ferait français au besoin, existe dans la haute noblesse belge, et seconde les vues des nombreux mécontents du clergé; il n'est pas douteux que les obstacles que j'éprouve, moi personnellement, dans l'exécution de mes décisions dans tout ce qui est relatif à l'enseignement et à l'organisation des écoles, ne provienne d'un systême. Quoique je ne puisse m'empêcher de penser que le ministère français voit sans beaucoup de peine les discussions en matière religieuse qui s'élèvent dans un pays qu'il ne regardera jamais comme entièrement perdu pour la France, je ne peux pas dire précisément que les religieux qui depuis quelques années abondent dans ce pays et y causent des maux incalculables, en prêchant une morale tendante non seulement à éloigner la confiance des sujets dans le Souverain, mais encore à dissoudre tous les liens qui les attachent à lui et à exciter dans ses Etats des troubles sérieux et dont les conséquences ne peuvent être prévues;--je ne peux pas dire que ces religieux agissent (quoique plusieurs s'en soient vantés), d'après l'influence directe du gouvernement français, et bien moins encore d'après une direction formelle donnée par lui; mais l'homogénité des doctrines politiques et religieuses permet cependant de concevoir si ce n'est pas des soupçons, du moins des craintes bien fondées, qu'une sage prévoyance doit accueillir, et il n'est pas un seul prince protestant en Europe par lequel elles ne doivent être partagées au même degré. Cette affaire n'est pas tellement particulière au Roi des Pays-Bas qu'elle le paraît; elle a déjà appelé l'attention de plusieurs cabinets...."
19 Augustus 1823. Een deputatie uit de nationale garde van Duinkerken bezoekt Gent en Brugge. "Il y a eu des effusions de sentiments de part et d'autre, mais surtout de la part des Belges: des cris souvent répétés de "Vive la France! Nous sommes et nous serons toujours Français"...."
26 October 1823. Gesprek van den koning met zijn kamerheer, graaf de Mercy-Argenteau. "Est-il vrai, M. d'Argenteau, que vous fassiez élever tous vos enfants en France?--Très vrai, Sire, et je compte envoyer incessamment le dernier à Paris.--Vous trouvez donc l'éducation de ce pays bien mauvaise? Il est heureux que tout le monde n'en juge pas ainsi. Il me semble cependant que ce ne serait ni à vous, ni à ceux qui sont placés dans une situation comme la vôtre, à donner un semblable exemple. Si j'usais de mon pouvoir, et peut-être serait-il de mon devoir de le faire, je serais fondé à m'y opposer.--Mais, dans ce cas, Sire, ce serait aussi un droit que personne ne pourrait me contester, que celui de me séparer d'un pays où une pareille contrainte me serait imposée.--Vous en avez toute liberté, Monsieur, réplique brusquement le Roi, en lui tournant le dos."--Drie dagen later zond de Mercy zijn kamerheerssleutel aan den koning terug.
12 October 1828. Inrichting der burgerwachten. "On a pris à Bruxelles de vives alarmes à raison de l'empressement extraordinaire qui a été apporté dans la partie méridionale des Pays-Bas à se faire enrégistrer sur les rôles de la garde communale. On a vu dans cet empressement un projet d'organisation qui certes existe très positivement dans beaucoup de têtes.... Il est remarquable que surtout dans les campagnes le clergé pousse singulièrement les paysans à se faire inscrire...." Men herinnert zich dat, na het oproer te Brussel twee jaar later, de burgerij onmiddellijk met de Brabantsche kleuren verscheen.
27 November 1828. Artikel van de Potter: "Opposons des mots à des mots. Jusqu'ici on a traqué les Jésuites; bafouons, honnissons, poursuivons les ministériels"[ Men vindt het bekende artikel overgedrukt bij Juste, Révolution belge, I, 112. ]. De schrijver wordt wegens dit artikel vervolgd. "Il est difficile d'imaginer une ineptie plus complète et dont les conséquences peuvent être plus fatales aux Pays-Bas que ce que fait le gouvernement: au lieu d'entretenir les inimitiés entre les libéraux et les apostoliques, le ministère a tout fait (et il y a complètement réussi) pour réunir dans un même intérêt, à force de rigueurs inutiles, deux partis tellement antipathiques qu'aucun autre moyen de rapprochement n'existait peut-être entr'eux que celui qui a été employé. C'est ainsi que de rien on a fait une affaire très grave, parce que toutes les passions se rattachent à un prétexte que l'on cherchait depuis longtemps, et que l'on n'avait pas trouvé jusqu'ici.... La propos attribué au Roi qui l'a laissé échapper relativement aux journalistes, qu'il fallait en finir avec cette canaille, a une publicité fâcheuse et se trouwe aujourd'hui dans toutes les bouches".
5 Januari 1829. Gesprek van den koning met het Brusselsch gemeentebestuur over de ongeregeldheden op den dag der veroordeeling van de Potter. "Je dois vous déclarer", leur a-t-il dit, "que si de semblables excès venaient à se renouveler, je me déciderais à quitter votre ville pour me retirer à la Haye d'où je ne sortirais plus".
In de berichten der officieele Fransche gezanten liggen even kenschetsende mededeelingen voor het grijpen:
"Dans le coeur du Roi, l'amour du bien, mais pas un des sentiments du monarque; dans sa tête pas un des principes de la monarchie: tour à tour absorbé dans les détails du major, du préfet, du directeur des droits réunis, mais ne s'élevant jamais au-dessus, et jamais à la hauteur du Souverain" (Latour-Dupin, 10 December 1817).
"Les mesures prises par le gouvernement pour réduire à deux par année toutes les processions, continuent à être envisagées d'une manière défavorable. Les habitants de Bruxelles ont vu avec peine que pour la première fois, à la fête-Dieu, on leur ait refusé le concours de la garnison" (de Caux, 19 Juni 1819).
"Le gouvernement s'applique à employer les troupes belges de préférence dans les provinces du Nord, tandis qu'il appelle ici les régiments hollandais" (Durand de Mareuil, 15 Februari 1821).
"C'est aujourd'hui pour la première fois qui j'ai vu le Roi des Pays-Bas paraître en public.... En ma qualité de Français, accoutumé a l'enthousiasme qu' excite toujours la vue du Roi, j'ai été très frappé de l'accueil glacé que S. M. a reçu sur son passage. La curiosité y avait attiré assez de monde, mais partout a régné un profond silence; pas une seule acclamation ne s'est fait entendre" (Mirona, 21 October 1822).
"La faveur accordée à la langue flamande, qui à vrai dire est à peine un patois, n'est qu' un moyen d'arriver à la langue hollandaise dont on veut faire avec le temps le langage exclusif du royaume. Cette vue manifeste ne contribue pas peu à augmenter la résistance et le mécontentement des Belges; mais le Roi marche à son but, et sauf des circonstances extraordinaires, sa volonté prévaudra" (Durand de Mareuil, 25 November 1822).
Oorzaak der mislukking van de onderhandeling met Nasalli over het concordaat. "Le Nonce a mis en avant les mêmes demandes qui ont échoué en Allemagne, tant pour la nomination des évêques et celle des dignitaires des chapitres, que pour la juridiction ecclésiastique. La Cour de Rome voudrait la faire réintégrer dans le jugement de diverses contestations, considérées depuis longtemps comme du ressort des tribunaux civils. Les matières matrimoniales en feraient partie.... Le Roi sent lui-même qu'ainsi que tous les princes protestants, il doit renoncer à la nomination des évêques, mais il voudrait qu' une influence quelconque du Gouvernement dans leur élection fût reconnue comme un droit. Quant à la juridiction, il ne l'abandonnera jamais" (d'Agoult, 30 April 1824).
Men beweert dat de koning hierom alleen de Kamers geen inzage laat nemen van zijn financieel beheer, omdat hij aan de mogendheden, die hem koning van België gemaakt hebben, uitkeeringen doet die eerst in 1826 zullen afloopen. "Je ne me serais pas décidé à vous faire remarquer d'aussi absurdes suppositions, si accueillies dans les premières sociétés du pays, elles ne pouvaient jouer un rôle dans le mouvement de l'opinion publique. Citées, d'abord, par un homme important de l'Etat, je les ai vu ensuite positivement affichées par un membre ministériel de la première Chambre, personnage de la plus haute noblesse et grand officier de la Couronne" (d'Agoult, 6 Juni 1824).
Collegium philosophicum. "La population des provinces occidentales du royaume est essentiellement religieuse; le clergé y exerce une grande influence sur la noblesse, sur la petite bourgeoisie et sur le peuple; il repousse une instruction plus relevée que celle qui lui suffit maintenant pour remplir son ministère et diriger les esprits" (d'Agoult, 13 October 1825).
Liberaal ministerie in Frankrijk[Ministerie-Martignac (sedert 4 Jan. 1828)]; invloed van dezen omslag in België; grooter vrijmoedigheid der dagbladschrijvers. "L'audace qu'ils montrent aujourd'hui et que les condamnations qu'ils viennent de subir n'ont fait que stimuler encore davantage, donnerait à penser qu'ils se croient soutenus par une influence puissante, ou qu'ils comptent beaucoup sur leur popularité; le fait est que la classe moyenne et industrielle leur est favorable, et que l'exemple de la liberté de la presse qui règne aujourd'hui en France à réveillé chez les Belges quelques idées d'indépendance. Leur passion dominante est de vouloir toujours ressembler aux Français, et c'est un des traits de leur caractère qui présente le plus de difficultés à un gouvernement qui désire toujours les isoler de tout contact avec leurs voisins. Jusqu'à présent il avait assez bien réussi à les en éloigner en flattant leur amour-propre et en leur montrant le simulacre d'une liberté dont ces derniers, disait-il, ne jouissaient pas comme eux. Maintenant ces prestiges ont perdu leur force; la vanité des Belges les rapproche de la France; il devient difficile de leur donner le change; ils veulent des institutions comme on les comprend chez nous. C'est là la corde sensible, les journalistes l'ont touchée, elle a retenti vivement.... Les journaux de toutes les nuances, à l'exception de ceux qui sont sous l'influence plus immédiate du ministère, ont pris le parti du Courrier des Pays-Bas[ Waarin het artikel van de Potter gestaan had]; ceux de l'opposition catholique n'ont pas été les derniers ni les moins ardents à plaider sa cause; les feuilles françaises même ont changé en critiques sévères les éloges qu'elles étaient habituées depuis longtemps à adresser à l'administration de la Belgique sur la parole de leurs confrères. Tout cela prouve l'union de la cause libérale dans tous les pays; le contrecoup de ces hostilités se fera ressentir partout. C'est ainsi qu'en frappant des individus, le gouvernement s'est engagé, sans s'en apercevoir, dans une guerre de principes qui peut lui occasionner plus tard de grands embarras, surtout si, comme on le remarque depuis quelques jours, les attaques deviennent plus systématiques que violentes, si l'on s'attache à se maintenir autant que possible dans l'ordre légal, et à combattre le ministère plutôt par des faits que par des personnalités. Déjà la question du budget a été abordée pour la première fois d'une manière sérieuse, c'est à dire à l'aide des chiffres, et l'on a cherché à s'immiscer dans des choses qui jusqu'à présent avaient été soigneusement dérobées à la connaissance du public. Cette nouvelle tactique, si l'on y persévérait, modifierait probablement la marche du gouvernement, et le ferait sortir du silence dédaigneux dans lequel il se renferme pour descendre à se justifier contre des reproches plus fondés en raison et exprimés avec plus de décence" (Lagrange, 14 November 1828).
Na een opsomming der door de Belgen in hun petitiën te berde gebrachte grieven (geen vrijheid van drukpers, geen vrijheid van onderwijs, geen jury, enz.): "Ces griefs, purement temporaires, pourraient être écartés par une administration plus juste et plus éclairée, mais il n'existe pas de remède aux deux causes permanentes qui compromettent la tranquillité de ces provinces: leur union avec la Hollande et la proximité de la France.--Le Belge hait le Hollandais et celui-ci méprise le Belge, au dessus duquel il se place à une hauteur infinie, et par son caractère national, et par les créations de son industrie, et par les souvenirs de son histoire. Dédaignés par leurs voisins du Nord, gouvernés par un prince dont ils ne possèdent pas la confiance, gênés dans l'exercice de leur culte, et, disent-ils, dans la jouissance de leurs libertés, surchargés d'impôts, ne prenant à la représentation nationale qu'une part disproportionnée à la population des provinces du Midi, les Belges se demandent s'ils ont une patrie, et s'agitent dans une situation pénible, dont ils cherchent en vain à prévoir le terme. Et cependant à leur porte et sous leurs yeux, la France recouvre chaque jour la prospérité et la gloire dont des revers sans exemple avaient un moment terni l'éclat. Faut-il s'étonner que beaucoup de voeux, beaucoup de regrets se tournent vers elle?" (Lamoussaye, 26 December 1828)[ Dans toutes les réunions, dans tous les lieux publics, on ose agiter la question de savoir si la France appuyerait de ses armes une insurrection de la Belgique" (Lamoussaye, 9 Maart 1829].
Wat de koning met het concordaat bereikt. Na zeer moeilijke onderhandelingen krijgt hij althans één door hemzelven uitgekozen bisschop, Mgr. Ondernard, benoemd (te Namen). "Des apparences de modération avaient recommandé ce prélat à la faveur du Roi; à peine installé, il s'est montré le plus fougueux des adversaires et du Collège philosophique et de la surveillance que le gouvernement s'efforce de conserver sur l'instruction publique" (Lamoussaye, 6 Februari 1829). Dezelfde ervaring had men eerlang met den nieuwen bisschop van Luik, van Bommel.
Het petitionnement. "Mgr. le Prince d'Orange reprochait à Madame la comtesse de Vilain XIV l'union de son mari avec une opposition que S. A. R. qualifiait de révolutionnaire. "Nous ne voulons pas de révolution", a répondu Madame de Vilain XIV, "il s'agit seulement de faire peur au Roi, afin de l'obliger à céder".--"Et si le Roi n'avait pas peur?"--"Monseigneur, le Roi a lu l'histoire, il sait ce que font les Belges lorsqu'ils sont poussés à bout"" (Lamoussaye, 3 Maart 1829).
Spanning tijdens de behandeling der tienjarige begrooting in de Tweede Kamer. De luitenant-generaal de Constant Villars, militair gouverneur van Brussel, spreekt den Franschen gezant over den toestand aan: "Le Roi a enfin ouvert les yeux. Il voit qu'il ne peut compter sur la Belgique et que la force seule est capable de la contenir. Mais nous ne sommes pas sûrs des troupes. Elles seraient d'ailleurs paralysées par les gardes communales que l'on a eu l'imprudence d'organiser. C'était mettre à ses ennemis les armes à la main. Il n'y a donc qu'un parti à prendre: c'est celui d'appeler des bayonnettes étrangères. Tel est du moins mon avis; c'est aussi celui du comte de Reede, grand chambellan, dépositaire de la plus intime confiance du Roi. S. M. ne s'y résoudra que le plus tard possible, mais je ne doute pas qu'il ne faille en venir là" (Lamoussaye, 11 December 1829). [Voetnot. Den 25{sten} November had Lamoussaye reeds gemeld, dat ook de gouverneurs van Zuid-Brabant en van Antwerpen dergelijke taal hadden gevoerd: 25.000 Pruisen zouden de rust komen herstellen. Na het inkomen der bekende koninklijke boodschap van 11 December hield men het er in België algemeen voor, dat dergelijke geruchten van regeeringswege waren verspreid om den indruk van dit staatsstuk te versterken. Onze gezant te Parijs, Fagel, verzekerde aan Polignac, dat het gerucht ten eenenmale ongegrond was (Polignac aan Lamoussaye, 22 Dec. 1829). Den 20{sten} Januari 1830 berichtte daarop Lamoussaye, dat niet slechts hooge ambtenaren, maar de koning zelf de bedreiging had uitgesproken: "A l'époque où les députés belges manifestaient une très vive opposition, le Roi répéta plusieurs fois devant des personnes dont la véracité ne saurait être mise en doute les paroles suivantes: "Que ces messieurs y prennent garde; d'un coup de sifflet je puis faire entrer les Prussiens." Après le vote provisoire des recettes S. M. s'exprima en ces termes: "Je regrette que les choses aient pris cette tournure; j'aurais écrasé l'opposition; la France et la Prusse m'en auraient su gré"".--Men houde hierbij in het oog, dat 8 Aug. 1829 het liberale ministerie-Martignac door het reactionnaire ministerie-Polignac was vervangen.Einde van de voetnot.]
De katholieken aan den vooravond der omwenteling: "De nombreux adeptes de M. l'abbé de Lamennais, qui embrassent toutes les conséquences de son système, annoncent que le catholicisme, arrivé aujourd'hui à une époque de régénération, doit travailler à s'asseoir sur des bases plus larges et plus conformes à son origine, en s'associant aux mouvements qui ont lieu en faveur de la liberté, et en isolant sa cause de celle d'un pouvoir qui n'est pas soumis à la suprématie romaine. Ces opinions qui présentent le contraste d'une obéissance absolue au Pape avec la plus grande indépendance de toute autorité temporelle, s'allient d'ailleurs à beaucoup de tolérance envers ceux qui placés en dehors du même cercle d'idées, réclament les mêmes garanties sociales.... Telles sont les doctrines qui semblent se répandre chaque jour davantage parmi les catholiques belges" (Lagrange, 28 Februari 1830).
"Non seulement les libéraux exaltés, mais aussi beaucoup d'hommes amis de l'orde par principe et par sentiment, et qui appartiennent à l'opposition catholique, semblent désirer de voir naître des troubles en France. Ce voeu irréfléchi prend sa source dans l'espoir de quelque combinaison politique qui soustrairait la Belgique à la domination hollandaise dont le joug, bien que fort tempéré depuis quelques mois[Toespeling op de verzachting der taal- en onderwijsbesluiten, Mei-Juni 1830 (Juste, Révolution belge I, 202)], paraît toujours insupportable à une partie notable de la population" (Lamoussaye, 23 Juli 1830).
Uit de particuliere papieren van van Maanen:
Verspreiding van katholieke libellen in Vlaanderen. "Ces manoeuvres ne peuvent être vérifiées que par un coup de hasard. Une surveillance, quelque active qu'elle soit, doit rester en défaut, parce que la distribution en est conduite avec le plus grand mystère. Elle se fait de nuit, et puis elle est faite avec une célérité qui prévient l'action de la police, parce que la première et la dernière pièce sont à peu près distribuées en même temps. Les colporteurs se partagent les quartiers de la ville, et ils n'ont par conséquent qu'un petit espace à parcourir. Depuis que je suis placé à la tête de l'administration, je me suis fait une étude particulière pour tâcher de trouver des moyens pour découvrir les agens de ces distributions. J'ai employé des mouchards, ma police ordinaire, la maréchaussée, le militaire même, mais toujours en vain. J'en ai toujours été pour mes peines et mon argent, sans plus" (de graaf van Lens, burgemeester van Gent, aan van Maanen, 2 Februari 1819).
Wat de regeering van door haar "beweldadigde" geestelijken verwacht. "S. M. a daigné, il y a peu de temps, étendre sa clémence et sa bienfaisance sur le prêtre Ryckwaert, en l'agréant comme chanoine du chapitre de Gand. Eh bien! ce prêtre fourbe et hypocrite du lendemain même de son agréation tramait contre le gouvernement. Ses vues et son ambition étant remplies, il a jeté le masque.... Vous et moi, nous devons gémir que des misérables de cette espèce ne répondent à de pareils bienfaits que par des outrages qu'ils font à leur bienfaiteur" (de graaf van Lens, thans gouverneur van Oost-Vlaanderen, aan van Maanen, 15 Mei 1822).
Wat men op taalgebied mogelijk acht. "De spraak gaat hier, dat de Hollandsche taal binnen eenige jaren ook in de Waalsche provinciën en Luxemburg voor alle openbare aangelegenheden zal ingevoerd worden, en dat er over het daartoe betrekkelijke besluit reeds bij het gouvernement geraadpleegd wordt. Wat hiervan zij, weet ik natuurlijk niet; maar ik houd er mij van verzekerd, dat het bloote gerucht op zich zelve reeds eene goede uitwerking zal hebben, waarom ik voorgenomen heb, mij daaromtrent niet ongeloovig te toonen" (de hoogleeraar in het Nederlandsch te Luik, Kinker, aan van Maanen, 1 December 1822).
Voorgevoel van de unie tusschen katholieken en liberalen["Het is uit Luik dat zich deze vereenigde geest, als uit zijn brand- en middenpunt, in het overige Zuiden verspreid heeft" (Kinker aan van Maanen, 10 Februari 1829).--Vgl. het merkwaardig artikel van Paul Devaux in den Mathieu van 21 Maart 1827, overgedrukt bij Juste, Révolution belge, I, 257.]: "Mathieu Laensberg is een blad, in schijn ten minste, van eenen tegenovergestelden geest van dien van den Courrier de la Meuse, maar die elkander met te veel voorzichtigheid en beleid behandelen, om van dien Mathieu niet te zeggen: timeo Danaos et dona ferentes" (Kinker aan van Maanen, 24 Juli 1825).
"Ik ondervind dat wij achteruitgaan; de regeering verliest niet alleen de noodige kracht en kleur, maar zelfs de achting, de inschikkelijkheid die men steeds jegens haar moest hebben; zij schijnt zwak, zorgeloos, zonder vastheid, zonder beginsel" (van Doorn, gouverneur van Oost-Vlaanderen, aan van Maanen, 16 Mei 1829).
Uit een onderschepte katholieke briefwisseling. "Opposez-vous toujours, autant que cela dépend de vous, à l'extension de la langue hollandaise. Le flamand tel que vos pères l'ont parlé et écrit n'y perdra rien, tandis que le hollandais, écrit même par des personnes savantes et irréprochables, porte toujours avec lui les germes de l'hérésie" (aan van Maanen medegedeeld door G. L. Bergmann, bij een brief van 14 Juni 1829).
[Voetnot G. L. Bergmann, Nassauer van geboorte, oud-officier van het leger der Nederlandsche Republiek, was sedert 1795 te Lier gevestigd en daar gehuwd. Hij was eenigermate de pleegvader van Jan Frans Willems; zijn zoon G. Bergmann, wiens "Gedenkschriften" in 1895 te Gent zijn uitgegeven, de eenige van de familie die na 1830 in België bleef, is de vader van den schrijver van Ernest Staas. G. L. Bergmann was een groot voorstander der regeering van Willem I; hij had het een of ander kanaal waardoor hij kennis kreeg aan brieven, door bekende unionisten te Leuven en te Luik aan partijgenooten te Lier geschreven, en deelde den inhoud aan van Maanen mede.Einde van de voetnot.]
"Que voit-on, hésitation, incertitude, gêne et crainte dans la marche du gouvernement; organisation, réorganisation et finalement désorganisation de toutes les administrations quelconques. Encore un choc vigoureux et la machine croule" (onderschepte brief uit Leuven aan een ingezetene van Lier, 30 Juli 1829)Bij een brief van Bergmann van 5 Aug. 1829.--De overeenkomst van indruk bij den opposant en bij den regeeringsman (van Doorn) is treffend.].
"Indien Uwe Excellentie mij thans uitnoodigde rondborstig en op eer en geweten te verklaren, of, en in welke klas van 't volk het gouvernement nog opregte vrienden telt, zoude ik met leedwezen moeten antwoorden, in geene" (G. L. Bergmann aan van Maanen, 17 October 1829).
Tot welke middelen men afdaalt. "Je ne dois pas cacher à V. E. une chose, c'est que coûte que coûte il faut que Tielemans et de Potter[Vervolgd wegens het plan van nationale inschrijving tot schadeloosstelling van afgezette ambtenaren (Juste I, 185). ] soyent condamnés, n'importe à quoi, si le gouvernement ne veut éprouver un rude échec, sans quoi on criera sur les toits, et le sot public, et qui est plus sot à Bruxelles encore qu'ailleurs, criera et croira que ces poursuites étaient des vengeances que rien n'autorisait. Selon moi, et dans ma plus intime conviction, un juge qui ne saurait s'élever aux plus hautes considérations d'ordre social et politique, et qui acquitterait ces gens là, commettrait un crime de félonie; mais il pourrait le commettre par bêtise, car V. E. n'en est pas à savoir d'aujourd'hui sans doute, que dans le nombre il s'en trouve qui sont de bien lourdes ganaches. C'est pour relever le moral des ganaches par la frayeur des intérêts lésés, la plus puissante de toutes, que j'ai mis dans le National que peut-être la ville de Bruxelles cesserait d'être résidence royale. Cela peut avoir le double effet de produire du bien à Anvers et à Gand par l'espérance, et à Bruxelles par la peur. Il serait utile que deux ou trois feuilles de la Hollande le répétassent, comme venant du National, en ajoutant que le National est d'ordinaire bien informé. Ce sont de ces coups d'adresse dont s'alimente la politique dans tous les pays du monde" (Libry Bagnano aan van Maanen, 23 Februari 1830).
"La fermentation commence à se faire sentir ici, quoique peu de chose jusqu'à présent. Aucun courrier ni diligence de Paris n'étant arrivé aujourd'hui, la rue, devant mon habitation, est encombrée de monde qui attend les nouvelles. En rentrant ce soir à dix heures de l'imprimerie du National, j'ai reçu quelques insultes verbales, mais peu bruyantes. J'ai cependant très distinctement entendu, dans le nombre, van Maanen à la lanterne, à bas les Hollandais" (Libry Bagnano aan van Maanen, 31 Juli 1830).
Belgische dagbladartikelen tusschen de omwenteling te Parijs en het oproer te Brussel:
"Les Belges ont une nationalité qu'on ne peut affecter de méconnaître qu'en répudiant le long témoignage de leur histoire et en ne tenant aucun compte des nombreuses spécialités de caractère qu'ils présentent encore aujourd'hui. Il est vrai que cette nationalité n'a pas toujours suffi seule au maintien de leur indépendance, et que pendant longtemps les Belges n'ont vécu de leur propre vie que moyennant les secours et sous la protection de quelque grande puissance. C'est là une raison non pas de nier leur nationalité, mais de la déclarer d'autant plus forte et plus vivace, puisque l'étranger protecteur n'est jamais parvenu à la faire s'absorber et se perdre dans sa propre nationalité. Si donc la Belgique a des titres pour demeurer elle-même, nos voisins du Midi doivent comprendre qu'il n'entrera jamais dans nos vues ni dans nos intérêts de devenir simple province de la France. A la vérité il est permis aux Français comme à nos autres voisins de bâtir tels projets politiques qu'il plaira sur la double donnée de notre volonté de rester Belges, et de notre disposition à préférer toujours l'espèce de gouvernement qui nous donnera le plus de facilité pour vivre et agir comme Belges. Car nous n'avons, aujourd'hui comme autrefois, aucun autre motif que notre intérêt national pour aimer l'alliance d'un peuple quelconque, ou l'autorité d'une dynastie quel qu'elle soit. Que l'on nous demande après cela si le régime actuel nous ménage tout ce que, comme Belges, nous avons le droit de désirer, nous répondrons non, sans hésitation comme saus crainte. Nous ajouterons cependant que jamais l'ancien régime français ne nous accorda une part aussi large que celle que nous possédons aujourd'hui tout en la déclarant incomplète. Nous dirons de plus qu'à notre avis toute réunion actuelle de la Belgique à la France, pour devenir province de ce dernier pays, aurait encore pour résultat immédiat la perte d'une bonne partie des avantages nationaux que nous avons déjà. Que dire ensuite de la perte certaine que nous ferions des chances que se présentent maintenant d'augmenter notre importance politique? La loi fondamentale n'ouvre-te-elle pas le champ à toutes les modifications que la Belgique peut avoir à désirer pour prendre dans le royaume des Pays-Bas le rang que lui assignent et sa population et l'étentue de son territoire? D'autres proportions dans la représentation nationale, moins de complication dans le systême électoral, un respect réel pour la liberté de la presse, d'autres bases pour la fixation du siège de quelques grands corps de l'Etat, ce n'est là que l'indication rapide et incomplète de ce que les nouvelles circonstances nous permettent d'attendre, même du commun accord de tous les pouvoirs qui président à notre organisation sociale. Nous prévoyons l'objection que l'on va tirer contre nous de la répugnance montrée jusqu'ici à satisfaire entièrement les Belges, même dans ce qu'ils demandent de plus ordinaire et de moins important. Nous répondrons que le changement survenu en France doit changer bientôt plus d'une politique. Celle de notre gouvernement subira, la première, ces variations indispensables. M. de Polignac n'est plus là qui donne à notre cabinet des garanties contre nature. En proclamant le principe de la non intervention dans les affaires des peuples, qui sans tendre à changer les bornes de leur territoire, demandent seulement des modifications dans leur régime intérieur, l'Angleterre force tous les gouvernements à marcher bon gré mal gré suivant l'impulsion des majorités. Ces deux faits nouveaux entreront pour beaucoup dans les combinaisons qui vont servir de base au systême qui présidera désormais à la conduite de nos hommes d'état" (Courrier des Pays-Bas, 10 Augustus 1830).
"Nous avons souri quand nous avons vu nos journaux ministériels montrer de la sympathie pour les événements de France. Ils ne voient là, ou feignent de n'y voir, qu'un mouvement passionné contre le parti-prêtre; ils paraissent ignorer que c'est le triomphe de la légalité et de la liberté la plus large sur toute espèce de despotisme et d'arbitraire; le temps se chargera de le leur apprendre.... Nos adversaires qu'espéraient-ils des événements de la France? Y trouver quelques exemples à l'appui de leur philosophisme étroit et faux, quelques noms imposants pour relever leur servile intolérance, avant tout sans doute quelques arguments contre la liberté d'enseignement. Eh bien, dans tout ce qui se fait ou se propose aux chambres dans ce moment de passion, pas une mesure ni une proposition intolérante contre le parti ecclésiastique, partout la liberté avec toutes ses conséquences.... Mais ce n'est pas tout que la question religieuse: bien s'en faut. Et les coups d'état, par exemple, dont nous aussi on nous menaçait, il y a à peine quelques mois. Qu'on vienne encore nous parler de la nécessité de la dictature, qu'on s'évertue donc de nouveau à découvrir dans notre loi fondamentale un équivalent à l'article 14 de la Charte[voetnot. "Le Roi fait les règlements et les ordonnances nécessaires pour l'exécution des lois et la sécurité de l'Etat." In dit artikel had het ministerie-Polignac den rechtsgrond gezocht voor de ordonnantiën van 26 Juli 1830, die aanleiding gaven tot de omwenteling te Parijs.) ]. La question de la responsabilité ministérielle aussi pourrait singulièrement s'éclaircir aujourd'hui et bien d'autres avec elle. Arrive maintenant la session de nos chambres, et l'on verra si le ton ne sera pas changé à l'égard de l'opposition du Midi. On pourrait bien ne pas lui contester même le droit de refuser, quand bon lui semble, les budgets soumis à son suffrage.... Laissons le temps faire son oeuvre. Il est sans doute des esprits routiniers qui n'ont pas encore compris que la situation de l'Europe et la leur sont toutes nouvelles. Mais la lumière arrivera vite" (Le Politique[Opvolger van _Mathieu Laensberg], 14 Augustus 1830).
"Dans les circonstances actuelles, l'opposition veut avant tout se montrer modérée; elle attend au lieu de réclamer, mais son silence est loin d'être le calme de la satisfaction et s'il était mal apprécié, force serait bien de le rompre. Contentons-nous de répéter que le gouvernement commet une faute capitale toutes les fois qu'il laisse à la Belgique quelque chose à envier à ses voisins" (Journal de Verviers, 14 Augustus 1830).
Mij dunkt dat deze artikelen, dat van den Courrier vooral, merkwaardig zijn en den sleutel geven tot veel van hetgeen gevolgd is. Dikwijls is op de gematigdheid der Belgische oppositie gewezen, zooals zij zich in de dagen die onmiddellijk aan het oproer voorafgingen, geuit heeft. Die gematigdheid bestaat toch meer in den vorm, dan in het wezen. Invoering van het meerderheidsstelsel in den staat der zeventien Nederlanden beduidde de omverwerping van dien staat zelf, zooals hij op de artikelen van Londen gegrondvest was. De Belgen konden niet minder vragen, maar in Holland begreep men zeer wel, dat toegeven aan de Belgische eischen, zonder scheiding der beide helften, de opoffering van het historische Holland beteekende. Wanneer het oproer te Brussel is uitgebroken en Gendebien in den Haag "herstel van grieven" komt verzoeken, werpt hem de minister Lacoste tegen, dat, bij toegeven aan dit verlangen, Holland op zal staan. "Cette observation fut pour moi un trait de lumière, et je conçus dès lors le projet de la séparation du Nord et du Midi"[ Gendebien aan de Potter, 16 Sept. 1830 (bij Juste, Révolution belge II, 191). ]. Het denkbeeld eener scheiding heeft dus niet van den aanvang af op den voorgrond gestaan; wèl was men vóór het oproer reeds besloten, het oogenblik dat de hulp van Frankrijk wellicht voor de Belgische oppositie beschikbaar was, niet voorbij te laten gaan om volledig herstel van grieven te verkrijgen[Vgl. wat Gendebien later in het Congres zeide over de vergaderingen der partijgenooten te Brussel op 7, 13, 15 en 17 Augustus 1830 (bij Juste, Histoire du Congrès National II, 272), waarmede het artikel in den Courrier van 10 Aug. goed overeenstemt]. Den 2{den} Augustus reeds hadden de liberalen van den Courrier des Pays-Bas zich in betrekking gesteld met Parijs, maar den 15{den} hadden zij tot antwoord gekregen dat Frankrijk zeker in het eerste jaar niet zou kunnen intervenieeren. Daarop was, den 17{den} Augustus naar het schijnt, besloten den opstand, dien men inderdaad voorbereidde, voorloopig uit te stellen tot 15 September[Gendebien aan de Potter, als boven]. Den 21{sten} Augustus had daarop Gendebien Brussel verlaten, om ook elders in het land den opstand af te bestellen. Dit besluit van 17 Augustus verklaart het eigenaardig karakter der gebeurtenis van den 25{sten}, die Gendebien zelf "une mauvaise farce d'écoliers" noemt. "Beaucoup de ceux qui auraient pu diriger le mouvement étaient absents; les autres, fidèles à la consigne, ont voulu l'arrêter; de là incertitude, défaut de direction et par suite mouvement désordonné de la part du peuple, qui eût agi merveilleusement s'il eût été bien dirigé".--Hiermede stemt goed overeen wat Levae, de redacteur van den Belge, aan de Potter schrijft: dat hij den 25{sten} Augustus te middernacht, dus twee uur na het begin der ongeregeldheden, nog welgekleede lieden gezien had, die het volk bestuurden, "mais à trois heures du matin, lorsqu'on a mis le feu chez van Maanen, tous ces gens comme il faut avaient disparu; je n'ai plus aperçu que l'écume de la société.... Ce peuple a bientôt senti sa force et en a profité, non pour faire une révolution, comme l'avaient sans doute espéré ceux qui l'ont déchaîné, mais pour faire ses propres affaires: il s'est mis à brûler les fabriques, à briser les mécaniques, à piller, à dévaster"[ Levae aan de Potter, 4 Sept. 1830 (bij Juste, Révolution belge II, 174)]. De autoriteiten werden geheel ongemoeid gelaten; toen zij werkeloos bleven, was het de burgerij van Brussel die de wapenen opnam en de orde herstelde. De officieren van de burgerwacht en niet de vertegenwoordigers van het koninklijk gezag waren nu meester van de stad. Zoodra zij de Fransche driekleur van het stadhuis zagen wapperen, rukten zij die af en vervingen ze niet door de Nederlandsche, maar door de Brabantsche kleuren. Het was met deze burgerwacht dat de Prins van Oranje in onderhandeling trad, toen hij den 31{sten} Augustus met zijn troepen voor Brussel verscheen. De prins begon met aan een eerste deputatie zijn voornemen mede te deelen den volgende dag "omringd door de burgerwacht en gevolgd door de troepen" in de stad te verschijnen; hij stelde den eisch dat de Brabantsche kleuren zouden worden afgelegd[Juste II, 34.]. Toen men in de stad hiervan hoorde, richtte het volk barricades op en weigerde de Brabantsche kleuren af te leggen. Een tweede deputatie, in den avond van den 31{sten} vertrokken, overreedde den prins zonder troepen in de stad te komen. Des nachts zond de prins nog een adjudant in de stad, om aan den eisch van het afleggen der Brabantsche kleuren te herinneren; bij zijn intocht op den volgenden morgen werd hem een brief van den commandant ter hand gesteld, waarin hij er op voorbereid werd dat de kleuren niet waren afgelegd[127].
[Voetnot : "Bruxelles le 1er septembre 1830.--Un entretien que je viens d'avoir avec M. le comte de Crucquenbourg, aide de camp de V. A. R., m'a fait connaître à mon regret le fâcheux malentendu qui paraît avoir existé entre V. A. R. et la seconde députation relativement aux couleurs adoptées par la garde bourgeoise comme signe de ralliement. Aucun des membres de la commission n'a prononcé un seul mot qui pût faire supposer l'intention de s'engager, au nom de la garde bourgeoise, à quitter les insignes imposés par les circonstances impérieuses où nous nous sommes trouvés la semaine dernière. Les chefs de la garde bourgeoise et moi, nous serions entièrement disposés à faire aux désirs de V. A. R. le sacrifice d'une simple question d'amour propre, mais l'opinion générale, énergiquement manifestée par les événemens de cette nuit, ne nous permet pas de renoncer quant à présent aux couleurs brabançonnes sans nous rendre responsables des plus effrayantes conséquences. Je supplie respectueusement V. A. R. au nom de la sécurité publique, que nous avons su protéger jusqu'à présent, au nom de la dynastie à laquelle nous restons fidèles, de ne pas insister sur un point dont l'existence n'est que momentanée, dans l'heureux espoir que sa présence pourra, par une noble et entière confiance, rallier les Bruxellois et tous les Belges aux couleurs royales, que la force irrésistible des choses leur a seule fait quitter momentanément. (Signé) BARON VAN DER LINDEN D'HOOGHVORST" (bij een dépêche van Sir Charles Bagot, 7 Sept. 1830; F. O.).--Met "les événemens de cette nuit" worden de vergadering van de officieren der burgerwacht en de volksoploop bedoeld, waarvan Juste (II, 38) en van der Smissen (bij de Kerchove de Denterghem, Préliminaires de la Révolution belge, p. 16) spreken.--De voorstelling, die de prins van het gebeurde aan Bagot gaf, komt niet met den brief van d'Hooghvorst overeen. "H. R. H. assured me, that when the second deputation waited upon him at Vilvorde, they took off, of their own accord, the colors which they had worne upon their arrival; and in the conversation which then passed between him and them upon the subject of these colors, he had certainly understood, that upon his entering the town they should be no longer worne. Upon his arrival the next day before Brussels, and only at the moment when he met the garde bourgeoise close to the town, the letter, of which H. R. H. allowed me to take the enclosed copy, was put into his hands."]
De prins begaf zich niettemin in de stad, waar hij natuurlijk niets uitrichten kon, daar hij geen troepen meer bij zich had om zich te doen gehoorzamen, en evenmin gemachtigd was om hetzij herstel van grieven te beloven, hetzij een Belgische koningskroon aan te nemen. Het eenig gevolg van zijn bezoek was, dat krachtens overeenkomst van den 3{den} September de nog in de stad aanwezige troepen vertrokken, waartegen de burgerwacht op haar eerewoord beloofde, geen verandering van dynastie te zullen gedoogen. De prins vertrok naar den Haag, waar hij de scheiding van Noord en Zuid bij den koning zou aanbevelen[Zie, behalve Juste, voor het verblijf van den prins te Brussel vooral de Kerchove de Denterghem; ook Stern, Geschichte Europa's IV, 104 (met bericht van Lamoussaye van 4 Sept. 1830). ]. Deze kondigde aan, dat hij de Staten-Generaal, tegen 13 September in den Haag beschreven, de vraag zou voorleggen. Een uitstel dat België, reeds verloren voor zijn persoon, ook voor zijn huis verloren heeft doen gaan. Na den 3{den} September toch nam de uiterste partij, die in Augustus door de gebeurtenissen verrast was, weer geheel de overhand, en wist, door een wanhopige krachtsinspanning, de beslissing over België's lot aan zich te trekken. Het is deze periode der omwenteling, die het minst bekend, enevenwel het gewichtigst is. Wij gaan er een overzicht van geven naar de dépêches van Thomas Cartwright, den secretaris van het Engelsche gezantschap in den Haag, die door den gezant Sir Charles Bagot naar Brussel werd afgevaardigd, opdat de Engelsche regeering het daar voorvallende zou kunnen vernemen uit de eerste hand[Zijn berichten zijn nog enkel door Prof. Stern gebruikt.--Voorts zijn voor deze periode van veel belang de stukken, uitgegeven door graaf de Kerchove de Denterghem in de Revue de Belgique van 1897 (Les Préliminaires de la Révolution belge)]. Hij kwam er den 7{den} September aan; zijn eerste brief is van den 10{den}, en begint met te verhalen, wat sedert het vertrek van den Prins van Oranje was gebeurd. Uit het mede opgestane Luik waren 300 vrijwilligers binnen gekomen onder aanvoering van Charles Rogier; een kostbare hulpbende voor de uiterste partij. Prins Frederik stond met de troepen onderwijl nog te Vilvoorde, maar zeide den 6{den} aan een deputatie (Joseph d'Hooghvorst en Gendebien) toe, dat hij het hoofdkwartier naar Antwerpen zou verleggen, gelijk hij den 8{sten} ook deed. Intusschen had de koning den 5{den} de proclamatie uitgevaardigd, waarbij hij beloofde aan de Staten-Generaal de vraag te zullen voorleggen, of er termen waren om verandering te brengen in de betrekkingen tusschen de twee groote deelen van het koninkrijk. De koerier die deze proclamatie naar Brussel bracht, kwam den 7{den} 's ochtends in de stad; hij was aan den gouverneur van Zuid-Brabant, van der Fosse, geadresseerd. De wacht bracht hem naar het stadhuis, waar de vergadering van notabelen zitting had, die na den 25{sten} de plundering bedwongen en zich sedert voor de rust der stad aansprakelijk had gesteld.
[Voetnot. "This assembly is the council which directs the course of policy adopted by the Belgians, and is composed of all persons of property or influence belonging to this country who choose to resort to it. It was first formed on the 27th in the outset of this insurrection, when Monsieur de Sécus was named president [Juste II, 27]. As the insurrection appeared to gain strength and ground, this assembly became more numerous, and it has lately been attended by many of the principal nobles of this place as well as the members of the States General. It has not assumed any title, nor is it openly avowed, but it is the spring which directs ostensibly the whole machine now in movement, and I cannot describe it better than by saying it is the Great Council of this insurrection." Einde van de voetnot].
Deze vergadering achtte het stuk niet geschikt om te Brussel bekend te worden gemaakt; zij verkreeg dat van der Fosse het achterhield, en vaardigde acht harer leden[Den graaf van Aerschot, baron Joseph d'Hooghvorst, en voorts de kamerleden de Brouckere, de Gerlache, de Langhe, le Hon, Huysman d'Annecroix en Surlet de Chokier. ] naar Prins Frederik te Vilvoorde af, om te verzoeken dat het zou worden ingetrokken en door een ander vervangen, dat de scheiding reeds voltrokken zou noemen en door den koning goedgekeurd. Zoo niet, dan vreesde men een volksbeweging en het aannemen der Fransche driekleur[Voetnot. Het bericht van Cartwright is zoo goed als uit de eerste hand, daar hij juist na het vertrek der deputatie Vilvoorde passeerde en daar door Prins Frederik ontvangen werd, die hem mededeelde wat de heeren hadden gezegd. "They plainly told H. R. H. that all parties were united in requesting a complete and unqualified declaration on the part of His Majesty, that He consented to an immediate separation of the Southern from the Northern Provinces, and that nothing short of it would be deemed satisfactory". Werd de proclamatie van den 5den bekend gemaakt, "they would not be responsible that in the moment of irritation, when carried away by their excited feeling, the enraged populace might not hoist the French tricolour flag in spite of all endeavours to restrain them."]. Prins Frederik verzocht dit een en ander op schrift, om het naar den Haag te kunnen zenden. Toen de deputatie in de stad terugkwam, waren daar Hollandsche en Antwerpsche couranten ontvangen die den tekst der proclamatie inhielden. Van der Fosse begreep dat verdere geheimhouding nutteloos was en liet het stuk nu ook te Brussel aanplakken, maar het werd onmiddellijk door het volk afgescheurd. Men had het publiek in den waan gebracht, dat de Prins van Oranje eenige dagen na den 3{den} in de stad zou terugkeeren met de uitdrukkelijke toestemming des konings in den eisch tot scheiding, en nu achtte het zich verraden en drong op de onmiddellijke benoeming van een voorloopig bestuur aan. [Voetnot. "I do not believe from what I can learn from the best sources, that H. R. H. ever pledged himself to return here on the 6th, but the leaders having made this idea current, when it was generally credited they took advantage of it to excite the feeling of the people against H. R. H. by representing Him as having broken faith, and they were glad of such an opportunity of counteracting the popularity he had certainly gained by entering the town on the 1st and his general conduct during his stay in it." Einde van de voetnot.].
De notabelenvergadering wilde eerst nog het antwoord uit den Haag op het door Prins Frederik overgezonden stuk afwachten. Voor het geval dat dit antwoord weigerend zou zijn, zeiden zij de oprichting van een revolutionnair bestuur toe, waartoe zij thans reeds de personen zouden aanwijzen; de kamerleden zouden in zulk geval natuurlijk niet naar den Haag vertrekken, om de vergadering der Staten-Generaal bij te wonen aan welke 's konings vraag zou worden voorgelegd. Na deze beloften keerde de rust in de stad terug. Den volgenden dag echter, toen de leden van het voorloopig bestuur nu voor alsdan feitelijk zouden worden benoemd, kwam het naberouw, en verklaarde niemand zich bereid dan de Stassart.
[Voetnot. "On the 8th, a most extraordinary change occurred in the resolutions of the assembly.... When it came to the question of actually nominating the individuals to compose the Provisional Government, the deputies de Celles, Brouckere, de Langhe, seemed to have perceived that it began to be a very serious affair; that they were closing the door to any reconciliation with the Government, and their cooler judgments induced them to decline the honour the assembly proposed to confer upon them. Monsieur de Stassart alone had courage to declare his readiness to accept the post." Einde van de voetnot.]
Daar nu bleek dat van hun aanwezigheid te Brussel geen partij te trekken was, keurde de uiterste partij goed dat de kamerleden naar den Haag gingen, ja moedigde hen zelfs daartoe aan, terwijl zij er zich den vorigen dag hevig tegen verzet had; doch wilden de Belgische kamerleden zich niet constitueeren tot een Belgische regeering, dan zag men hen liever van ver dan van nabij. Nu de oprichting van een voorloopig bestuur mislukt was, stelde de burgerwacht (met medewerking van het nog steeds niet ontbonden wettige gemeentebestuur, dat aan het nieuwe orgaan zijn functiën zou overdragen) een "commission de sûreté" van acht personen in, om te waken, naar het in de instructie heette, "voor het behoud der dynastie en de handhaving van den eisch tot scheiding van Noord en Zuid". De acht leden waren Gendebien, Rouppe, van de Weyer, graaf Felix van Merode, de prins van Ligne, de hertog van Ursel, Frédéric de Sécus en de bankier Ferdinand Meeus; drie heftigen (de drie eerstgenoemden) en vijf gematigden. Maar van de vijf gematigden waren er twee (de prins van Ligne en de hertog van Ursel) bij afwezigheid benoemd en bedankten; ook de baron de Sécus nam geen zitting[Hij werd den 14den September vervangen door graaf de Vilain XIIII, die evenmin zitting nam]. Van den anderen kant namen de heftigen geen genoegen met de voorwaarde, waarop het gemeentebestuur de nieuwe commissie alleen erkennen wilde: dat achter het woord "handhaving" in de formule bovengenoemd zou worden ingevoegd: "door wettige middelen". Den 11{den} September liet het gemeentebestuur zijn eisch vallen[Zie de Kerchove de Deuterghem, bl. 48].
In de nieuwe commissie, gelijk in de burgerwacht zelf, waren dus twee richtingen vertegenwoordigd. Ziehier hoe Cartwright ze onderscheidt. "The liberal party is the least numerous, and its leaders, with the exception of M. de Celles, Stassart and one or two others, neither of family, nor influence, nor property, but are chiefly young men who idolize M. de Potter as their divinity, and certain lawyers who are editors or scribblers in the Courrier des Pays-Bas. They are of the school of M. Lafayette, and I believe them to be ready to go any lengths rather than to be ruled any longer by the present dynasty.--The catholic party[Later spreekt hij, meer juist, van "de gematigden".] consists of all the nobles and persons of wealth and influence in the country, the most respectable inhabitants concerned in trade, and the clergy. They wish that Belgium should have its own independent institutions, but certainly do not desire to withdraw their allegiance to the House of Nassau.... The desire to repel any attempt to introduce troops into the town before the separation was satisfactorily decided has been the common tie which kept them perfectly united to all appearance so long as Prince Frederick remained at Vilvorde. The decision therefore which the government has taken to withdraw the troops from the immediate neighbourhood of the town has certainly been very judicious, and is already shewing its effects, for it has not only removed out of the way of the leaders of this insurrection the power of sounding the alarm, with which they at pleasure increased the excitement among the people and rallied the spirits of those who were inclined to relax in their ardour for the revolutionary cause, but by taking from the inhabitants all necessity for thinking of further defence, has left them to quarrel among themselves, and indeed evident symptoms of dissentions have already manifested themselves within these two days.... The liberals or violent party hold the rabble in their pay and may put them in motion at pleasure.... Only last night an attempt was made to burn an hospital where there are a few sick soldiers, and the principal surgeon is a Dutchman. A thousand men of the lowest class have been enrolled very improperly in the Burghers guard and receive a florin each per diem.... The town is now beginning to feel the evil effects of the revolt, commerce is at a complete stand and the retail trade has suffered most severely from the alarm which has induced hundreds of families to leave the place. The Bank up to yesterday refused to change their own bills at any other rate than giving only one fifth in cash, so that a person presenting a bill for 500 florins only obtained 100 florins in money and the rest in bank bills. This want of money has caused the most serious inconvenience, and if matters remain in statu quo for a week or two longer, great apprehensions are entertained that several bankruptcies will declare themselves in different parts of the country.... A change must take place, and I am inclined to think from the best information that one of the two following cases will occur shortly. Either the catholic party will upon finding the excitement abating take the first plausible pretext of declaring themselves content to await the result of the only legal mode of settling the question of separation;--or the liberals will with the aid of the rabble carry their point and declare for France. The object of this party is to establish the independence of Belgium under the protection of France, but few of the nobles, manufacturers or persons connected with trade being in favor of it, I cannot believe it will be attempted in any earnest. The leaders complain of having been but badly seconded by the towns in Belgium with exception of Louvain and Liege, where the insurrection has been complete. Antwerp has decided on an address to the King, and Ghent is expected to follow the example".
[Voetnot. Tot zoover Cartwright 10 September.--"Gand et surtout Anvers jettent les hauts cris. Messieurs du commerce et de l'industrie ont peur que, le divorce accompli, les Hollandais ne mettent l'Escaut en bouteilles" (Lesbroussart aan de Potter. 9 Sept. 1830; bij Juste II, 181).--In de verzameling-van Maanen berusten een vrij groot aantal brieven uit de eerste helft van September, geschreven uit Kortrijk, Oudenaarde, Gent, Aalst, Antwerpen, Lier, Borgworm.--Overal is het nog stil, vooral in de beide Vlaanderen. "De rebellen hadden eerst grieven. Zij eischen alsnu de scheiding van het Rijk. Morgen bevelen zij den afstand des Konings, en overmorgen de vereeniging met Frankrijk" (Audoor, Oudenaarde 11 Sept.).--"Gelooft Z. M. misschien, dat de gevraagde afscheiding van Noord en Zuid, al wierd zij dadelijk toegestaan onder de gunstigste voorwaarden voor de rebellen, de rust zoude herstellen en de Fransche factie tot zwijgen brengen?.... De kroon die men veinst de dynastie over het Walenland te willen laten dragen, zal op een prijs gesteld worden dien het aloude Oranjehuis niet kan aannemen zonder zich bij de tegenwoordige en toekomende generatiën te onteeren. Bukt men niet onder dat smadelijk juk [van Roomsch te worden, meent hij], dan wordt de gebrandmerkte troon aan een zoon van d'Orléans opgedragen..... Ik vertel hier geen sprookjes; dit is het plan, immers de correspondentie wakkert alle subalterne agenten aan, om het volk met dat denkbeeld vertrouwd te maken. Men snoeft op stellige beloften van het Fransche gouvernement, om à point nommé te hulp te komen.... Hier in de Kempen is alles gerust en vindt men tot nu toe niet het minste spoor van oproergeest. Deze provincie en de Vlaanderen zijn door het onderwijs al meer Nederlandsch geworden als de woelzieke Waalsche" (Bergmann, Lier 14 Sept.).--"De Belgische provinciën willen geene republiek uitmaken; zij willen nog minder deel maken van Frankrijk" (Schuermans, Aalst 16 Sept.).--"Tout est tranquille dans les provinces flamandes jusqu'à présent. Toujours est-il vrai que les contributions ne rentrent pas; que ce serait imprudent d'en forcer le payement par exécution, et que des embarras financiers pour le service public en seront bientôt le résultat...." (Audoor, Gent 19 Sept.) Einde van de voetnot]
Den 14{den} September schrijft Cartwright als volgt:
"A most violent struggle is at this moment going on between the two parties in the council at the Hôtel de Ville. Since Sunday morning[12 September] the liberals have three several times attempted to proclaim a Provisional Government, which has only failed through the resolution with which it was met by the Barons d'Hooghvorst[Emanuel, den commandant der burgerwacht, en diens broeder Joseph] and their adherents. In the terms of a proclamation, issued by the commission de sûreté, the liberals saw an inclination to return to order, which but ill accorded with their views, and they have consequently been directing all their efforts to overturn that commission.
[Voetnot."Nous sommes toujours dans la légalité, cette niaiserie qui fait sourire tous les gens éclairés, et que certaines gens n'ont imaginé que parce qu' ils s'étaient mis en avant et qu'ils craignent, non sans raison, pour leur cou.... Tous ces messieurs rêvaient déjà, il y a quelque temps, lorsque le prince était ici, aux postes élevés qui les attendaient dans leur imagination; l'un d'eux poussa le délire jusqu' à parler d'un ton de protecteur à moi" (Levae aan de Potter, ± 13 Sept. 1830; bij Juste II, 186). Einde van de voetnot.]
.... Such a step as proclaiming a Provisional Government at the moment the King's speech[Ter opening van de zitting der Staten-Generaal. ] might be expected to arrive, could only have been pressed by a party resolved to carry matters to extremities, and who feared to find in that document a communication which might satisfy the public mind. The nature, impolicy and folly of such a measure were set forth in their true light, and the moderate party prevailed on the council to reject the proposition.... The moderate party would desire nothing better than to find some door open to them, by which they could with consistency get out of this scrape, and much as I am convinced they wish it, they still profess that they never will abandon the cause in which they have embarked, until some satisfactory assurance be given by the King, that the separation shall have H. M.'s consent.... The Barons d'Hooghvorst are very popular with the respectable inhabitants, among whom they have a very large party, and by whom they are very much respected, and were they to receive on the part of the King any assurance which they might offer to their party as perfectly satisfactory, I am convinced it is not only in their power to do so, but that they would instantly reestablish the King's government and authority.... There is such a dread that the crisis will be attended with tumult and disorder of the most vicious descriptions, in case the liberal party succeed in their schemes, that hundreds of persons have been leaving the town yesterday and to-day, and among them many of the Bourgeois themselves. The nobility evidently desire to quit the town from the fear that they may be considered as countenancing the revolt, and they have all either retired to the country, or have proceeded to the Hague.... Arms continue to arrive from Liege, and quantities of pikes are making to arm the rabble in case of force being used. The colliers from the neighbourhood of Mons, known under the name of the Borains, alone amount to 15.000 men, all too willingly to lend their assistance when called upon."
Cartwright 17 September: "The King's speech reached Brussels on the evening of the 14{th} and has not had the effect of satisfying either party. On the same day it was received, a dinner was given by the sections to the deputation from Liege["Deputations have arrived from various towns during the last three days, to offer succour in men, in case of need" (Cartwright 14 Sept.).] as well as the officers of the Liegeois guard, of whom about 150 still remain at Brussels, the rest having been found too disorderly and inclined to mischief to render them a desirable aid in the unsettled state of the town, and were consequently sent back to Liege the end of last week. This dinner was attended by the staff of the Garde Bourgeoise, but the Barons d'Hooghvorst, and most of the moderate party, were not present. About six, the staff retired on account of their duties at the Hôtel de Ville, when the commander of the Liegeois, Monsieur Rogier, an attorney, was called to the chair. Soon afterwards he announced the receipt of the King's speech, which he read aloud to the company, but every sentence was received with strong marks of disapprobation, which increased as he proceeded, until at length, when he read the last paragraph but one, wherein the King declares he will not yield to faction[[Voetnot. In den Franschen tekst: "Tout préparé à aller au-devant des voeux equitables, je ne céderai jamais à l'esprit de parti, et je ne consentirai jamais à des mesures qui sacrifieraient le bien-être et les intérêts de la patrie aux passions et à la violence"].], an uproar ensued which beggars all description. My informant, who is an officer of the Garde Bourgeoise and was present from motives of curiosity, told me that the cries of aux armes, vive la liberté, à bas le Roi resounded on all sides. Swords were unsheathed and the tumult and exaltation so great that for many minutes the President could not proceed, and when at length he terminated, the speech was burnt amidst the acclamations of the company. Monsieur Jottrand, one of the editors of the Courrier, then addressed the assembly and said that though the King in the commencement of his speech had spoken en Rodomont[Voetnot. Met "his speech" wordt blijkbaar hier het geheel van troonrede en koninklijke boodschap bedoeld, zoodat de qualificatie van Jottrand niet het begin der eigenlijke rede, maar den in de vorige noot afgedrukten volzin geldt.], he had in the sequel given proofs of a better disposition by proposing the two points for the immediate discussion of the States General["1º. Of de ondervinding de noodzakelijkheid heeft aangetoond, om de nationale instellingen te wijzigen. 2º. Of, in dat geval, de betrekkingen, door de tractaten en door de Grondwet tusschen de twee groote afdeelingen van het koninkrijk gevestigd, tot bevordering van het gemeenschappelijk belang in vorm of aard zouden behooren te worden veranderd"], and he recommended that the result of that discussion should be awaited with patience. Monsieur Claes, another of the editors of that paper, supported Monsieur Jottrand, and though this opinion was evidently participated but by very few, some sort of order was by degrees reestablished. Whilst this scene was in full force, the people had collected in the neighbourhood of the Hôtel de Ville to the number of several hundreds, and instigated by secret agents, burnt the King's speech, and evinced such a disposition to riot as to render it expedient to beat the générale. The Garde Bourgeoise in a few minutes mustered 2000 strong, in time to prevent some incendiaries from setting fire to the theatre, and in an hour afterwards the effervescence was completely subdued.
The commission de sûreté remained en permanence during the night, and on Wednesday morning four deputies from each section were summoned to the Hôtel de Ville, to deliberate on the measures to be adopted consequent upon the King's speech. To this meeting were also cited the deputations from Liege, Luxemburg and other towns, now at Brussels.... When Count Merode in the name of the commission de sûreté proposed to send an instruction to their members at the States General to press the separation as necessary, to be declared without loss of time, and to put them in possession of the impression produced by the King's speech, the deputies from Liege strongly opposed such a proceeding. They insisted that a Provisional Government should be declared forthwith,--that all further transactions with the King's Government were useless and absurd, and that the Bruxellois were deceiving the expectations of the rest of Belgium by the slow and cautious course they were disposed to follow. The Bruxellois declared that their desire and intention was to keep within what they considered the voie légale; that their deputies being at the Hague, they were willing to await the result of their efforts before they took any further step, but that they wished to send them an exposé of their views, that they might be laid before the King, to prove H. M. the necessity of recommending to the States General that the separation should be promptly settled. The Liegeois, supported by the deputies from all the other towns, declared that they were extremely dissatisfied with the conduct of the Bruxellois, who if they would not of their own accord take more decided measures, should be made to adopt them by extraordinary means; and they then attempted to intimidate them by threatening them not only to summon a force from Liege and other towns to impel them forward, but to let loose upon them the population from the Borinage.... A violent dispute followed, but the Bruxellois remained firm, and the result was that the Liegeois and their adherents, finding they could not carry their point, seceded from the meeting. Only one of the deputies of the sections of Brussels followed them, and that was Monsieur Ducpétiaux, an intimate friend of Monsieur de Potter and a violent liberal.... The Liegeois and their friends, when they seceded, retired to the Hôtel de la Paix, the inn where they had dined the day previous, and there drew up another address, which directs the deputies to return if they cannot in the Chamber establish the principle of the separation immediately....
It was always expected that disturbances would be fomented on Tuesday night, and it is now beyond doubt evident that the dinner given on the very day the speech was to be received at Brussels, and the attempts at disturbances instigated by secret agents, who themselves burnt the speech to excite the rabble, were parts of a deep plan to throw the town into confusion in the midst of which the Provisional Government was to be established, and it is a matter of some consequence that notwithstanding every effort was used to ensure the success of the object in view, the wild schemes of the violent party completely failed. The language against the Royal Family and the general tone which prevailed at the dinner disgusted even many of the most furious liberals, and at the Hôtel de Ville, Monsieur Jottrand, Claes and Remi, who have hitherto been regarded as advocates for the violent party, sided completely with the moderates.
The liberals are becoming more exasperated every day, and now are completely led by Monsieur Ducpétiaux and the deputation from Liege, composed chiefly of young men of the most exaggerated opinions. They have since Tuesday formed two clubs, one at the Hôtel de la Paix with Monsieur Rogier president and Monsieur Ducpétiaux vice-president, and the other at the Hôtel de Bavière, where I am told the language used is equal to any in the times of the French Revolution, and yesterday at the fermer they voted an address to the commission de sûreté to engage that body to proclaim a Provisional Government.... Not a night passes without attempts of some kind to create disorders, and yesterday evening a mob of at least 2000 persons remained for some hours collected in front of the Hôtel de Ville.... There is an open rupture between the two parties since Tuesday, and the struggle is most tremendous. Although at the meeting at the Hôtel de Ville on that day, the moderate party were well supported and carried their point, they have by the intrigues and mischievous efforts of their adversaries very great difficulty in maintaining their ascendancy, and unless they receive some moral support by favorable intelligence from the Hague, they will probably fall, for they are losing ground among the populace every hour. I cannot form an idea what they will do when pressed to the last, but I shall never be surprised to learn that a majority of the Bourgeoisie have made an overture to the troops to enter the town, sooner than cooperate in establishing a Provisional Government[Over de uitnoodigingen, die Prins Frederik inderdaad bereikten, zie Juste II, 91]. The crisis is working its way very rapidly."
Cartwright 19 September: "The Committee of Public Safety as yet maintains its ground, and firmly resists the project of the liberals to proclaim a Provisional Government, but the moderate party is so undermined, it is very probable the present fabric will fall within 48 hours.... Were the King to support the moderates at this moment by issuing a proclamation thanking the Garde Bourgeoise for the tranquillity they had maintained and protection they had given to private property,--were H. M. to declare frankly He would take into immediate consideration their grievances,--and were He to follow this up by an amnesty, I am very much inclined to think from all I hear in various quarters, that H. M. would find a large portion of the inhabitants well disposed to receive his troops, provided they were Belgians. So many persons even among the moderate party stand committed for having been impelled by the force of circumstances beyond what they at first conceived possible, and from this insurrection having taken a much more serious turn than they ever contemplated, that they now want some assurance they may not consider themselves as compromised with the Government, and till they obtain some sort of support as I have hinted at above, they will still cling to the machine as long as it is in motion...."
Op den dag dat deze dépêche geschreven werd, Zondag 19 September, had een in zichzelf nietig voorval plaats, dat de breuk tusschen de twee partijen verhaastte. De Luikenaars maakten dien dag, bij een eigenmachtig uitgevoerde verkenning naar den kant van Tervueren, vier paarden van de maréchaussée van Prins Frederik buit; de veiligheidscommissie en de krijgsraad zonden deze paarden terug, verontschuldigden zich bij den prins, en waarschuwden bij proclamatie tegen alle dergelijk bedrijf["De pareils actes sont de nature à exposer sans nécessité les habitants de cette ville aux conséquences funestes d'une agression militaire que ceux-ci ne cherchent pas à provoquer" (Juste II, 89).]. "The Liegeois and liberals were much displeased at the proclamation, as well as at the approbation it met with from the generality of the Burghers and better disposed persons, and raising a cry that the moderates wished to betray the people, about half past six on Sunday evening, 30 of them, with colours flying and drum beating, forced their way into the Hôtel de Ville, and entered the room where the council of the Garde Bourgeoise was holding its sittings. They insisted that the person who had drawn up the proclamation should be delivered up to them. Monsieur d'Hooghvorst refused to accede to their demand, seized their colour, upbraided them with their disorderly conduct, and after a warm altercation they retired, probably from not being in sufficient numbers effectually to resist the threat made to turn them out by force. They then went to their quarters, but the rabble, who had been during the whole day in front of the Hôtel de Ville, remained there in considerable numbers all the evening, continually repeating the cry, that they were betrayed by their leaders, and that they wanted arms to march to Vilvorde and attack the troops. They were prompted to this movement by the Liegeois and some secret agents, who have been very busy here, since the commencement of this insurrection, and about one o'clock in the morning of the 20{th} they became so riotous, that the Garde Bourgeoise fired on them, killed two and wounded several, when the rest dispersed. About seven they returned in greater numbers with the Liegeois to support them, and made a sudden attack on the post at the Hôtel de Ville; they disarmed the guard, made themselves master of that building without any difficulty, and seized what arms they could find there, which consisted in a few cases of muskets and several pikes. They then separated themselves into different parties, to attempt and disarm other posts, and in some instances they succeeded. The rest of the 20{th} they passed in parading the town in different detachments in good order, trying to enrol men, as they said, to attack the troops at Vilvorde. I met one of these detachments, consisting of about 200 men, marching very regularly, and followed by 300 or 400 of the rabble, who, could they have procured arms, would have fallen into the ranks. Monsieur Ducpétiaux, the most violent liberal leader, was in the ranks, performing the duties of a soldier. The Garde Bourgeoise, with the exception of those who had been disarmed, occupied several posts in force throughout the day, but they neither interfered actively to suppress the movement of the Liegeois and their followers, nor were they at all molested by them. Nothing was heard of the Committee of Public Safety, nor of the council of the Garde Bourgeoise from the moment the Hôtel de Ville was entered by the populace, and this movement so far succeeded in one of its objects, that it overturned the authorities against whom it was directed. Though there was in fact no authority in existence since the 20{th} and 21{st}, those days nevertheless passed quietly, with the exception of the agitation resulting from such a state of confusion, but there was no attempt at pillage or tumult. Great alarm certainly pervaded the town; all the shops were shut, and no business whatever was done by the merchants, bankers, or tradesmen. The night of the 20{th} was perfectly quiet.
About the middle of the 20{th}, a list was circulated with the names of the eight following individuals as members of a Provisional Government: Count d'Oultremont, of Liege; Count de Mérode (Brussels), MM. de Stassart (Namur), Gendebien (Mons), van de Weyer (Brussels), Raikem (Liege), van Meenen (Louvain), de Potter (Bruges).--I believe it may be considered certain, that this list emanated from the liberal club at the Salle de St. Georges[Hier hadden zich thans de beide clubs uit het hôtel de la Paix en uit het hôtel de Bavière vereenigd], and seems merely to have been a project put forward by the liberals, in the hopes it would be supported and sanctioned by the sections, and the individuals therein named would instantly come forward and act. On the morning of the 21{st}, lists with the names of the eight individuals above mentioned were sent from the Hôtel de Ville (which was in possession of the liberals) to the commander of each of the different sections, for the purpose of being approved by them, but the chief of one assured me that not a single individual in his section signed the same, and I believe but few signatures were affixed to this project.
Monsieur van der Fosse, governor of the province, left the town on the evening of the 20{th} so soon as he heard of the attempt to form a Provisional Government, which failed, there being no one of sufficient courage at that moment to put himself at its head, and though the arrival of Monsieur de Potter was announced for the evening of the 20{th} to give the finishing stroke to the plan, he never made his appearance. Monsieur d'Hooghvorst, the commander, convoked the sections of the Garde Bourgeoise on the morning of the 21{st} and went round to each separately, to entreat them in the state the town then was, to remain firm to their duty; to protect the public tranquillity, and their own property; that what passed beyond the walls did not concern them; that the Count van der Meere had taken the command of a free corps which had been formed, and whatever he and his followers chose to undertake, would rest solely upon their own responsibility. Several of the respectable Burghers on hearing this appeal, consented to continue their services a short time longer. Monsieur d'Hooghvorst to preserve order as much as possible amidst the anarchy which reigned in the town, established himself again at the Hôtel de Ville on the evening of the 21{st}, and remained till he resigned on the 22{nd}, but he was alone and unaided by anyone, and totally without a shadow of power. The free corps was to have acted as partizans in bands of 50 or 100 each, but was never effected [Mémoires du comte van der Meere, p. 153.--Hijzelf verliet de stad], because the attention of the Liegeois was directed shortly afterwards to more serious matters.
About two o'clock on the evening of the 21{st} a sudden alarm was given, that a detachment of dragoons had been seen within a short distance of one of the gates of the town, the Porte de Schaerbeek. The tocsin was immediately sounded and, without exaggeration, in a very few minutes the whole population was in motion. The few cannon in the town were drawn by men to the different gates, the streets were unpaved, barricades erected, and every measure put in force which could at all contribute towards a determined resistance. The barriers were instantly closed, and persons who wished to enter searched.
An opinion instantly became general that the town was to be immediately attacked, unless the inhabitants made an entire submission, and the preparations for defence proved that there was a fixed resolution to use every effort to repulse a forcible entry, if attempted on the part of the army. The Liegeois gave the greatest impulse to this movement, made every exertion to increase the excitement, and shewed an almost incredible zeal and activity in the cause in which they had embarked. About an hour after the alarm was first given, they left the town with some other associates to reconnoitre, and having fallen in with some dragoons on the road to Vilvorde, a few men were lost on each side. They returned to the town about eight in the evening, and it being evident that a strong force was advancing upon Brussels, all means were employed to arm the rabble, which shewed itself in great numbers. During the night many domiciliary visits were made to obtain some muskets from the Burghers, others were seized by force, and in the end there were very few of the inhabitants, originally composing the Burghers Guard, who retained them on the 22{nd}. Advice was sent off to Liege, Louvain, Wavre, the Borinage for assistance, and the tocsin was sounded in all the villages in the immediate neighbourhood of Brussels, which brought in some hundreds of men.
On the 22{nd}, about one in the morning, an alarm was sounded, and the people were instantly under arms, but on parties being sent out, it proved unfounded. About eight o'clock 2000 men went out of the town to attack the advanced posts, which were within a league of Brussels at a village called Dieghem, and some skirmishing took place, when the rebels killed a few of the military, but lost more themselves and about 20 prisoners. They remained in advance of the town till evening. The proclamation of the Prince Frederick[Juste II, 103.] announcing the King's decision that His troops should proceed to occupy the town, became generally known in the course of the morning, and many of the Burghers declared themselves satisfied with the terms in which the amnesty was offered to all but the leaders who had fomented the insurrection[[Voetnot. "Un généreux oubli s'étendra sur les fautes et les démarches irrégulières que les circonstances ont produites. Les auteurs principaux d'actes trop criminels pour espérer d'échapper à la sévérité des lois, des étrangers qui, abusant de l'hospitalité, sont venus organiser parmi vous le désordre, seront seuls et justement frappés".]
Baron d'Hooghvorst resigned the command of the Guard, and declared he should thenceforth only serve as a simple soldier to aid in preserving order; and all that was moderate and respectable immediately followed his example. The command was then assumed by a Monsieur Pletinckx, a man of the most violent principles, who is the proprietor of the Hôtel de la Paix, where the dinner was given on the 14{th} to the Liegeois, and the liberal club was first established.
The agitation and anxiety was intense during the 22{nd}, the barricades and breastworks were multiplied and strengthened, and every street was filled with groups of rabble who wandered two and three together through the town, armed with muskets taken from the Burghers. Aid also arrived from various quarters, and I saw one party enter from Louvain consisting of about 300 men of a resolute appearance, chiefly of the class of peasants, well armed and marching as if perfectly disciplined. The town was literally swarming with persons of this description, generally dressed en sarran, which is the custom of the peasantry of Belgium.
The night was perfectly quiet.--The morning of the 23{rd} the troops were discovered drawn up on the heights in the neighbourhood, and about a quarter after eight the first shot was fired from the Boulevard adjoining the Porte de Louvain, and was returned by the artillery in position opposite that gate, which sent a few shots into the lower part of the town. The troops then commenced the attack on the upper part of the town by marching to the gates of Schaerbeek, Louvain and Namur at about the same moment, and they entered at each without much difficulty. At a quarter before nine the Chasseurs of the Guard entered the Park; they dispersed themselves through the trees, and the Park was occupied with hardly any opposition. So far I was an eye-witness, but in a short time afterwards heavy firing commenced on all sides, which lasted till night put an end to it.
On the 24{th} the firing commenced at eight, and was if anything more heavy than on the 23{rd}. It continued occasionally during the night, and yesterday[25 September] commenced at dawn, and lasted without intermission till sunset, though at times more slack than on the preceding days.
During those three days I was completely cut off from all communication beyond the house[Het hôtel van het Engelsche gezantschap, aan het Park gelegen] by the warm contest which was incessantly carried on, before the very door, between the troops and the people, and finding that no apparent advantage was gained by either party, and being naturally very anxious to obtain a correct account for your Lordships information of what was passing around me, I determined on removing from the Embassy, which I accordingly did early this morning. It was only then that I became fully aware of the lamentable state of things in Brussels, as I now give them to your Lordship.
After three days contest without a minutes interruption, the troops not only do not make any progress, but they are not masters of as much ground as they were on the first day. They now have possession of the two Palaces which front the Park, the Park itself, and the three gates in the upper town, two of which are very near the Park. They have also the Boulevards from the Porte de Schaerbeek to the Porte de Namur, but they have nothing besides. The Place Royale which commands one entrance into the Park from the lower town, and the Rue Royale Neuve, which leads from the Park to the Porte de Schaerbeek, both most important points as they would give to the troops entire possession of the upper town, are still in the hands of the people, and every attempt to carry them has entirely failed. The entrance from the Park to the Place Royale is barricaded, with two cannon to defend it. All the windows of the houses adjoining on the place are filled with men, who keep up an eternal, and too effective fire on any of the military who come within their view. This is the system followed in every part, and the perseverance and determined spirit with which it is pursued, makes it very difficult to think that the troops will ever be able to subdue it, and if at all, without an immense loss of lives.
I have not yet been able to ascertain the exact amount of the military killed and wounded up to this moment, but from the nature of the contest, I fear it must be very considerable. Those who are dangerously wounded are taken to the Palaces, and the rest to this place[Vilvoorde] or Malines and Antwerp. The people fight with most desperate resolution; they took on the 24{th} two pieces of cannon by rushing out upon them in vast numbers and overpowering the men who were with them; but these cannon were retaken yesterday. An officer of the Lancers[De luitenant-kolonel de Gumoëns.--"Friday" is 24 September] who was sent in on Friday with a flag of truce was seized by the people, ill-treated in every way, almost dragged to the Hôtel de Ville, where he was retained as a prisoner. Several of the troops were made prisoners at the commencement, when they entered the town without sufficient caution. The town has been on fire various times, and in some instances the fire did not arise from accident, but was laid intentionally by the populace. On Thursday the rabble, to shew their detestation of the Dutch nation, set fire to a Dutch school, which extended to a riding house adjoining, and it was entirely consumed. A whole street has been burned near the Porte de Schaerbeek, and not a day passes without some terrible conflagration. This day as I was leaving the town, another fire manifested itself and appeared very extensive.
This morning the firing recommenced about seven, and when I left the gate of Louvain at half after eleven, some artillery had been opened within forty paces of the Hôtel de Bellevue, which forms the corner house of the Place Royale and the Park, and which is filled from the cellar to the roof with the armed rabble.
The soldiers are now disheartened and many of the officiers of my acquaintance, and one or two indeed holding high rank in the army, with whom I conversed, are of opinion that either a negotiation would be attempted, or the troops drawn off in the evening to occupy a position on the heights beyond the town. They all agreed that unless some great advantage was gained in the course of the day, there would be little use in persevering in the contest....
I am told by an Englishman, who with difficulty got out of the lower town this morning, that the exasperation is intense, and is now gaining all classes, even the most respectable inhabitants; and all are equally infuriated at the ruin brought upon their town. The animosity and detestation of the Dutch, to whom the whole population join in attributing the melancholy results of this attack, are carried to such a pitch that it is impossible to say what horrid excesses may not be committed on any unfortunate individual of that nation upon whom they may lay their hands. To give your Lordship an instance of this feeling: my informant told me that on Friday evening hundreds of persons flocked in a tumult to the King's Church, where the service is performed in Dutch, and after one of them had ascended the pulpit and made a mockery of religion amidst the applauses of the multitude, the whole of the interior was totally demolished" (Cartwright 26 September, geschreven uit Vilvoorde).
"In my last I stated that as I left the gate of Louvain at half after eleven on the 26{th}, some artillery had been placed within forty paces of the Hôtel de Bellevue to dislodge if possible the rebels from that building. Within half an hour afterwards a most furious effort was made by the people to drive the troops from the Park, and the grenadiers lost 60 men in the space of half an hour in the stand they made against them. A piece of cannon was placed in the Hôtel de Bellevue, from which were fired square pieces of iron, which have caused with few exceptions most incurable wounds. In the evening the fire was laid to a house next to the wing of the Palace usually inhabited by Prince Frederick, which soon gained that building, but fortunately by the exertions of the persons in the palace, aided by some soldiers, it was extinguished.
Early in the evening preparations were made to carry a retreat into effect during the night. The wounded were removed from the palaces and by four in the morning yesterday every soldier was beyond the gates of the town.... Monsieur d'Hooghvorst when he saw the resistance was firm, and would prove successful, went on the night of the 25{th} with two others, to obtain from Prince Frederick the assurance that the troops should be withdrawn seven leagues from the town. The proposition was refused, and he then appears to have made this a pretext for again coming forward as the ostensible leader of the people. He and some others immediately established themselves en permanence at the Hôtel de Ville, and the next day they formed a Provisional Government[d'Hooghvorst, Charles Rogier, Felix van Merode, Gendebien, van de Weyer, Jolly; op den volgenden dag ook de Potte].... All parties have united, and this rebellion is now to become a national question. The moderates and better disposed inhabitants, who ten days since were actually begging for the entry of the troops, from the moment they saw the efforts of the armed populace were to be successful, and that the army would be repulsed, joined the cause, declared themselves, and they are now all identified with the liberals, and form but one party, and have but one object: to drive the troops back to Holland. This is their cry, and every moment confirms me more in the opinion, that a general rising cannot be prevented throughout the whole of the Netherlands properly so called" (Cartwright 28 September, uit Vilvoorde).
Inderdaad was, nu de gematigde partij zich aansloot, binnen enkele dagen het grootste deel van België in opstand. De regeering immers was voor aller oogen verslagen; zij kon niemand meer tegen het geweld der omwentelingspartij beschermen. Niet ieder evenwel, die voor het oogenblik het gezag van het voorloopig bestuur erkende, beoogde voor de toekomst hetzelfde. Cartwright, die den 29{sten} September te Brussel terugkeerde, onderscheidt vier partijen: een wil de inlijving bij Frankrijk, een de republiek, een het koningschap van een Orleans, een dat van den Prins van Oranje[Cartwright 2 Oct. 1830]. De partij voor de republiek vormde, zoo al niet in de clubs te Brussel, dan toch in het land een zeer kleine minderheid. Machtiger was de partij die in den een of anderen vorm een nauwe aansluiting bij Frankrijk wenschte, maar Louis Philippe, door Gendebien namens het voorloopig bestuur gepolst, wees de Belgen af: hij had de welwillendheid van Europa noodig voor de bevestiging van zijn eigen onvasten troon, was reeds in overleg getreden met de Engelsche regeering, en wilde in het Belgische vraagstuk niet handelen dan gezamenlijk met Engeland. Waarvan hij echter verzekering geven kon was dat Frankrijk, zelf van eenzijdige tusschenkomst afziende, zich evenzeer tegen eenzijdige tusschenkomst van anderen zou verzetten. In het bezit van deze toezegging, riep het voorloopig bestuur den 4{den} October een nationaal congres bijeen, en verklaarde dat de Belgische provinciën een zelfstandigen staat zouden uitmaken. Tegelijkertijd werd een commissie benoemd om een grondwet te ontwerpen; deze commissie besliste, in haar eerste zitting (12 October), met acht stemmen tegen één voor den monarchalen regeeringsvorm.
Wie dan koning worden moest? De candidaat der gematigden, van Emanuel d'Hooghvorst bij voorbeeld, was de Prins van Oranje. Men dacht dat deze keus de meeste kans had van door Europa te worden goedgekeurd, en dus een gunstigen invloed hebben kon op de voorwaarden der scheiding, waarmede Europa zich ging bemoeien. Van zijn kant scheen Willem I zijn zoon in bizondere betrekking tot de Belgen te willen brengen: hij zond hem, met den titel van tijdelijk bestuurder der Zuidelijke provinciën, naar het nog getrouwe Antwerpen. Maar ondanks de pogingen van een aanzienlijk deel der aristocratie, verwierp het Belgisch volksinstinct deze keus. Men achtte de scheiding onvolkomen, zoolang men niet ook elken band met het huis van Oranje had verbroken. Het is dunkt mij aan geen twijfel onderhevig, dat het volksinstinct hierin volkomen juist heeft gezien. Een Belgisch koningschap van den oudsten zoon van den koning van Holland ware een ding vol dubbelzinnigheden geweest. Een zendeling van den Engelschen consul te Oostende, de als geschiedschrijver der Belgische omwenteling bekend geworden Charles White, had den 4{den} October een onderhoud met eenige leden van het voorloopig bestuur, waaronder Merode, en deelt als zijn indruk van het gevoerde gesprek mede, dat de houding van Louis Philippe zeker de kansen van den Prins van Oranje verbeterd heeft. "It is scarcely necessary to say", vervolgt hij dan: "that he would be called upon to renounce Holland and become Belgian, even perhaps to religion"[ Charles White aan den Engelschen consul te Ostende, 6 Oct. 1830 (F. O.)]. Dacht ook de prins er zoo over?--Andere dubbelzinnigheid: Willem I had België in zijn hart niet opgegeven, en had de zending van zijn zoon bedoeld als een laatste poging, om het onder zijn eigen gezag terug te brengen. Den 29{sten} September had de Tweede Kamer der Staten-Generaal met 55 tegen 43 stemmen de vraag, "of de betrekkingen tusschen de twee groote afdeelingen van het koninkrijk ter bevordering van het gemeenschappelijk belang in vorm of aard zouden behooren te worden veranderd", met ja beantwoord[Den 30{sten} de Eerste Kamer met 31 tegen 7 stemmen]; onder de neenzeggers waren 10 Belgen[4 uit Oost-Vlaanderen, 2 uit Antwerpen, 2 uit Limburg, 1 uit Luik, 1 uit West-Vlaanderen], onder de jazeggers 14 Hollanders. Deze stemming was evenwel, na hetgeen te Brussel had plaats gehad, geheel onzuiver geweest. De scheiding was door een partij in België met de wapenen voltrokken; eigenlijk stemden de 10 Belgische neenzeggers meer tegen de democraten te Brussel dan tegen het beginsel eener administratieve scheiding van Noord en Zuid, terwijl een goed getal der 33 Hollandsche neenzeggers òf vóór men van verandering van betrekkingen sprak de Belgen tuchtigen wilde voor hetgeen men den moord te Brussel noemde, òf tegen stemde omdat men geheel van België af wilde zijn, en dus niet meer onder één dynastie en onder één grondwet met hen verkoos te leven. De geheele stemming, en de daarop gevolgde benoeming eener staatscommissie om de veranderingen in de grondwet te ontwerpen, "welke het algemeen belang en dat van elk der afdeelingen vorderen", waren een slag in de lucht. "Nu te vragen", zeide een der noordelijke sprekers, "zal België al dan niet met het oude Nederland vereenigd blijven? is eene daadzaak in overweging nemen, die reeds door het snoodste misdrijf is daargesteld, en die geenszins door eene uitspraak der Nederlandsche Regeering, maar alleen door het zwaard en vermoedelijk door de groote mogendheden zal beslist worden."
Intusschen was op den onvasten grondslag der stemming van 29 September het gansche gestel der officieele positie van den Prins van Oranje te Antwerpen gebouwd. Hij zou "tijdelijk in 's Konings naam het bestuur waarnemen over alle die gedeelten der zuidelijke gewesten, waar het grondwettig gezag erkend werd", met last om "de pogingen, die door welgezinde ingezetenen mochten worden aangewend, om die gedeelten, waar de orde gestoord was, onder het wettig gezag terug te brengen, door middelen van bevrediging zooveel mogelijk te bevorderen" (4 October). Als raadgevers had hij den hertog van Ursel, Gobbelschroy en Lacoste nevens zich, benevens de Belgische leden van den Raad van State en een aantal Belgische kamerleden. Onmiddellijk na zijn aankomst te Antwerpen vaardigde hij een proclamatie uit, waarbij hij, in afwachting van den arbeid der door den koning benoemde staatscommissie, reeds allerhande hervormingen voor België toezeide, als vrijheid van taal en van onderwijs (5 October). Dit alles moest dus, als het slaagde, op administratieve scheiding van Noord en Zuid onder één koning en één grondwet uitloopen; geheel iets anders dan de "onafhankelijkheid" die het voorloopig bestuur te Brussel den vorigen dag had geproclameerd. In den aanhef van 's konings besluit van den 4{den} October werd als eenige beweegreden tot de zending van den prins opgegeven "de belemmering, door den toestand der zuidelijke provinciën teweeggebracht in de werking van het algemeen bestuur uit de residentie 's-Gravenhage". Het kon dus niemand verrassen, dat het voorloopig bestuur te Brussel weigerde den prins in zijn nieuwe hoedanigheid te erkennen. Zelfs de bizondere voorstanders van zijn persoon konden niet met zijn candidatuur voor den dag komen, zoolang hij gezag trachtte uit te oefenen op 's konings naam. De club in de St. Joriszaal te Brussel verklaarde zelfs alle Belgen die naar Antwerpen bij den prins zouden gaan voor verraders, en hun goederen voor verbeurd; het eenige lid dat er tegen sprak, werd lichamelijk mishandeld[Cartwright 9 Oct. 1830]. De Belgische kamerleden te Antwerpen beduidden den prins dan ook spoedig, dat de ingeslagen weg zeker niet tot den troon van België leiden zou. Zij sloegen hem voor, dat een bijeenkomst van zoo mogelijk alle Belgische leden der Tweede Kamer, op 18 October te Antwerpen te houden, de onafhankelijkheid van België proclameeren en tegelijk een bestuur vestigen zou waarvan hij het souvereine hoofd zou zijn. De prins was geneigd aan te nemen["He did not disguise his inclination to accept the sovereignty of this country from the States of Belgium, should he not succeed in his endeavours to persuade His Majesty to take the initiative himself" (Cartwright 10 Oct., na een onderhoud met den prins)], doch niet zonder voorkennis van zijn vader, dien hij van het aanbod kennis gaf. Hij verliet zich op de tusschenkomst van de Brouckere[Voetnot. De Brouckere en de Gerlache, leden van de grondwetcommissie door het voorloopig bestuur benoemd, waren van 8 tot 10 October bij den prins; de eerste zeide dat hij er in geslaagd was het voorloopig bestuur van het denkbeeld eener republiek terug te brengen; hij en de Gerlache zouden zorgen, dat de grondwetcommissie zich voor de monarchie verklaarde (gelijk zij 12 October ook deed). (Cartwright 10 Oct.Einde van de voetnot] bij het voorloopig bestuur, en van Ducpétiaux (die, bij den aanval op Brussel gevangen genomen, thans werd losgelaten) bij de club in de St. Joriszaal.--Den 16{den} las de prins aan Cartwright 's konings antwoord voor; het machtigde hem de souvereiniteit, indien aangeboden, aan te nemen onder voorbehoud van de goedkeuring der mogendheden, en voorts onder beding dat Luxemburg geen deel van den Belgischen staat zou uitmaken, en dat Antwerpen en de andere plaatsen nog door 's konings troepen bezet, niet door die troepen ontruimd zouden worden dan na den definitieven afloop van alle te treffen regelingen[Voetnot. Cartwright 16 Oct.--Ziehier dus wat er wezenlijk aan is van de opteekening van van Assen: "De Koning heeft een oogenblik acte van afstand van België aan den Prins van Oranje gedaan" (Hogendorp, Br. en Ged. VII, 120).--De brief van den koning was van den 13{den}. Einde van de voetnot]. Intusschen kon het aanbod, door de Belgische kamerleden den 10{den} gedaan, reeds niet meer door hen worden nagekomen. Dat aanbod was gedaan in een opwelling van wrevel over de juist bekend geworden bijeenroeping der Staten-Generaal van het geheele koninkrijk tegen 18 October te 's Gravenhage, terwijl volgens de grondwet thans een stad van het Zuiden aan de beurt zou geweest zijn, en men dus een vergadering te Antwerpen had verwacht. Het gansche plan had geen grond onder de voeten: het gezag van de Belgische leden der Staten-Generaal werd alleen nog in Limburg en te Antwerpen erkend. Overal elders gehoorzaamde men het voorloopig bestuur te Brussel en maakte men zich gereed tot de verkiezingen voor het Nationaal Congres. Indien de prins koning van België worden wilde, moest dáár zijn naam zegevieren. De kamerleden zelf hadden dus, toen 's konings brief aankwam, reeds van de vergadering te Antwerpen afgezien, en aangeraden liever moeite te doen voor een orangistische meerderheid in het Congres. In een ander opzicht was de toestand even onzuiver. België verwachtte dat de prins Holland opgeven zou, maar hij zelf had andere oogmerke.[ Voenot. "H. R. H. is in nowise disposed to renounce his right to the sovereignty of Holland. He even talked of leaving Prince Frederick or one of his sons in that country as Viceroy or with the title of Stadholder, in the event of the present King's death, but said it was too early to advert to such matters; that the principal point was to recover for himself the finest part of the Kingdom, which he hoped to be able to do with the full powers he had received from H. M., and which he often repeated had been far more ample and explicit than he ever hoped to have obtained" (Cartwright 16 Oct.) Einde van de voetnot].--Cartwright raadde den prins, nogmaals naar den Haag te schrijven eer hij verder ging, maar het was reeds te laat: de proclamatie, waarbij de prins de Belgen voor een onafhankelijk volk erkende en zich in de provinciën die hij bestuurde, "aan het hoofd stelde der beweging", was geteekend. De hertog van Ursel, Gobbelschroy en Lacoste hadden den stap afgeraden en lieten hem nu alleen. De prins had zich overgegeven aan de kamerleden de Celles, de Brouckere en le Hon, die tusschen Brussel en Antwerpen af en aan gingen en volhielden dat zijn kansen goed stonden: de Brouckere kwam zelfs eenmaal vertellen, dat hij den invloedrijken Courrier des Pays-Bas voor den prins gewonnen had. De feiten beantwoordden niet aan deze voorspiegelingen. De toon te Brussel bleef volmaakt dezelfde als die sedert het gevecht van September geweest was, en het voorloopig bestuur beantwoordde 's prinsen stuk met een proclamatie, waarin hij gesommeerd werd op te geven of hij zich als Belgisch onderdaan beschouwde, in welk geval hij zich had te stellen onder de bevelen van het voorloopig bestuur. Een ander gevolg van het stuk van den prins was, dat Antwerpen alle kompas verloor, en niet wist of het zich houden zou aan den prins "die zich aan het hoofd der beweging stelde", of aan Chassé, die het gezag van den koning handhaafde. Doodelijk eindelijk was het voor den prins dat de koning, in een boodschap aan de Staten-Generaal, verklaarde dat de aanleidende oorzaken tot de proclamatie hem even onbekend waren als de gevolgen daarvan door hem konden berekend worden. "The Prince of Orange", schrijft Cartwright den 22{sten}, "is now in a most unfortunate predicament, for I cannot name one individual about him who can give him wholesome advice. He is in fact quite alone and may be considered as placed in this embarassing position by the ill-judged advice of the Belgian deputies". Den 24{sten} verliet de prins de stad, die vervolgens in oproer kwam en door Chassé werd beschoten.
De Antwerpsche episode is een diep treurig en onnoodig nastuk geweest op de gebeurtenissen van September. De prins draagt voorzeker niet de geheele schuld. Ook de koning, die hem in een zoo dubbelzinnige positie had geplaatst, gaat niet vrij uit. Zijn besluit van 4 October erkende de omwenteling niet, en liet alles voortvloeien uit de vóór de nederlaag te Brussel door hem uitgevaardigde stukken. Het was zeer de vraag of deze houding nog tot iets leiden kon, maar zij was in ieder geval volkomen correct. Met zijn brief van den 13{den} evenwel verliet de koning zelf het gebied van de legaliteit. Beschouwde hij de door hem tegen den 18{den} te 's-Gravenhage uitgeschreven vergadering der Staten-Generaal als wettig, dan was er geen sprake van dat een Belgische vergadering de souvereiniteit over het Zuiden zou kunnen wegschenken. De prins evenwel ging nog veel verder dan de koning hem in zijn brief toestond: hij wachtte het aanbod der souvereiniteit niet af, maar deed een opzienbarende poging om zulk een aanbod uit te lokken. Zijn hierop gevolgde verloochening door Willem I, de allerheftigste afkeuring van zijn daad door het Noorden, zijn onmacht tegenover Chassé, de volslagen hulpeloosheid van zijn toestand, die geen uitweg overliet dan een vertrek naar den vreemde, maakten het den Belgen duidelijk dat men, door hem te kiezen, een groote dwaasheid zou begaan. Men zou zich, voor een niet te berekenen tijd, in een hoogst onzuivere verhouding hebben gesteld tegenover hetzelfde Noorden waarvan men zoo nadrukkelijk wenschte gescheiden te zijn. Iemand die op een wenkbrauwfronsen van den koning van Holland de vlucht nam, kon geen koning van België wezen. Het Congres, dat den 10{den} November bijeenkwam, sprak den 24{sten} daaraanvolgende met 161 tegen 28 stemmen[Waarvan 9 uit de provincie Antwerpen (Nothomb, 53)] de vervallenverklaring van het "huis Nassau" uit. Den 18{den} was, met algemeene stemmen, de onafhankelijkheid van België geproclameerd; den 22{sten} had de vergadering, met 174 tegen 13 stemmen, den monarchalen regeeringsvorm aangenomen.
Welken koning België nu kiezen zou, hing niet alleen van eigen voorkeur, maar ook van de goedkeuring van Europa af. Tegelijk met zijn besluit van 4 October had Willem I de hulp van de onderteekenaars der artikelen van Londen ingeroepen om de rust in de zuidelijke provinciën gewapenderhand te herstellen[Falck aan Aberdeen, 5 Oct. 1830 (bij de Bosch Kemper I, aantt. bl. 36]. Maar het Europa van 1830 was dat van 1814 niet meer. Toen het verzoek van Willem I ontvangen werd, was Engeland reeds met Frankrijk overeengekomen, de Belgische zaak in gemeen overleg te regelen en zoo mogelijk zonder gewapende tusschenkomst. Engeland waarborgde zijn mede-onderteekenaars van 1814, dat België niet aan Frankrijk zou komen; het waarborgde Frankrijk, dat die mede-onderteekenaars niet eenzijdig in België zouden intervenieeren. Men gaf dus aan Willem I ten antwoord, dat niet de vier, maar de vijf mogendheden bereid waren de Belgische zaak te regelen langs vreedzamen weg["To prevent, if possible, the disturbed state of these provinces from leading to any interruption of the general peace of Europe" (Aberdeen aan Falck, 17 Oct. 1830; plaats als voren, bl. 39)]. Den 21{sten} October nam Willem I dit aanbod aan, en verzocht in de eerste plaats om de bemiddeling van een wapenstilstand[Falck aan Aberdeen, 24 Oct. 1830 (plaats als voren, bl. 40).]. Nadat de conferentie van Londen, die den 4{den} November haar werk begon, dezen wapenstilstand inderdaad bewerkt had, sprak zij 20 December het beginsel der "toekomstige onafhankelijkheid van België" uit en stelde 20 Januari 1831 de voorwaarden van scheiding tusschen België en Holland vast: herstel van Holland binnen de grenzen van 1790; de rest van het koninkrijk der Nederlanden zal, met uitzondering van het groothertogdom Luxemburg, een neutralen staat België vormen. Den 27{sten} Januari sloeg de conferentie voor, dat deze staat België met 16/31 der Nederlandsche schuld zou worden belast, en bepaalde dat geen koning van België door de vijf mogendheden zou worden erkend, die de voorwaarden van 20-27 Januari niet aannam, en ook uit anderen hoofde door de mogendheden geschikt werd geoordeeld[Coenot. "Il appartient aux puissances de déclarer, qu' à leurs yeux le souverain de la Belgique doit nécessairement répondre aux principes d'existence du pays lui-même, satisfaire par sa position personnelle à la sûreté des états voisins, accepter à cet effet les arrangemens consignés au présent protocole, et se trouver à même d'en assurer aux Belges la paisible jouissance" (Verstolk I, 111). Voetnot]. De conferentie kwam hierdoor in strijd met het Congres, dat reeds op Luxemburg, Maastricht en Staats-Vlaanderen aanspraak had gemaakt, en den 19{den} Januari besloten had tot de koningskeuze over te gaan zonder de mogendheden om advies te vragen. Den 1{sten} Februari protesteerde dus het Congres met 163 tegen 9 stemmen tegen de voorwaarden van 20 Januari; den 3{den} Februari koos het den hertog van Nemours tot koning, niettegenstaande Louis Philippe van te voren gewaarschuwd had dat hij zijn zoon niet zou kunnen geven; evenwel was de keuze hem welkom, in zooverre zij die van concurreerenden candidaat, den hertog van Leuchtenberg, zoon van Eugène de Beauharnais, onmogelijk maakte. Den 7{den} Februari weigerde de conferentie, den nieuwgekozen koning te erkennen. België had dus alles gedaan, om de mogendheden tegen zich in te nemen; tegelijk begon de langdurige regeeringloosheid haar gevolgen te doen gevoelen in een ergerlijke wanorde binnenslands. Velen in Europa gingen twijfelen aan de mogelijkheid van een onafhankelijken Belgischen staat; belustheid op een verdeeling van België maakte bedenkelijke vorderingen. Deze omstandigheden zijn gewis niet zonder invloed geweest op de houding van Willem I, die den 18{den} Februari in de voorwaarden van 20-27 Januari gaaf toestemde. Hij erkende dus België's onafhankelijkheid (waartegen hij na de beslissing van 20 December nog had geprotesteerd), maar op het oogenblik, dat deze onafhankelijkheid twijfelachtig scheen te worden.
Toch is België uit de moeilijkheid gered: den 24{sten} Februari koos het zich een regent; de orangistische bewegingen, die in Februari en Maart plaats hadden, werden gemakkelijk onderdrukt, en het inzicht der bestuurders (bovenal van Joseph Lebeau) greep het eenig middel aan, om zich tegenover Europa in een betere positie te plaatsen. Tot dusver had men veel te uitsluitend heul gezocht bij Frankrijk, dat bij de vernietiging van het koninkrijk der Nederlanden een zoo duidelijk belang had; maar Frankrijk had Europa te ontzien. Een Fransche candidatuur was voor Europa onaannemelijk; die van een of ander Belgisch onderdaan zou nimmer alle Belgen vereenigd hebben. In April besloot het ministerie van den regent, de keus te bevorderen van Leopold van Saksen-Coburg, nadat men zich verzekerd had, dat deze keus België den steun van Engeland bezorgen zou tot het verkrijgen van gunstiger voorwaarden dan die van Januari. Den 4{den} Juni werd, met 152 tegen 43 stemmen, prins Leopold tot koning van België verkozen; den 26{sten} Juni werden de door België verworpen voorwaarden van Januari door andere vervangen: de "achttien artikelen", die de mogelijkheid openlieten eener verwerving van Luxemburg en Maastricht, en aan België alleen de schuld oplegden die het vóór de vereeniging had gedragen, benevens een aandeel in de sedert 1815 door het koninkrijk der Nederlanden aangegane schuld. Den 27{sten} Juni nam Leopold de kroon van België aan, op voorwaarde dat het Congres de achttien artikelen zou aannemen, wat het den 9{den} Juli met 126 stemmen tegen 70 deed; onmiddellijk kwam Leopold over en aanvaardde de regeering. Het antwoord van Willem I was de tiendaagsche veldtocht, die tot een herziening der voorwaarden van 26 Juni leidde. Die veldtocht was een harde les, die België wel gebruiken kon: het overschatte niet weinig zijn eigen krachten. De aanneming der achttien artikelen door het Congres geschiedde op verzekering van den minister Lebeau, dat men zonder eenigen twijfel Maastricht en Luxemburg zou bekomen[Voenot "Je dis que nous aurons la ville de Maestricht tout entière.... Etes-vous bien sûr, me dit-on, de l'opinion de la Russie, de la Prusse, de l'Autriche par rapport à Maestricht? Non; mais peu m'importe. Ce qui me suffit, c'est que, d'après les préliminaires, tout est désormais entre nous et la Hollande. Les puissances l'ont déclaré, elles ont renoncé à toute intervention sur ce point. C'est donc entre la Hollande et nous, et certes nous ne sommes pas disposés à céder Maestricht a la Hollande.... Le prince [Léopold] veut et il aura le Luxembourg. Il l'a déclaré, il fera la guerre, s'il le faut, pour obtenir le Luxembourg et Maestricht" (Verstolk I, 232-236). Einde van de voetnot]; dat Willem I de artikelen zou afwijzen heette geen bezwaar: men had hem slechts te verslaan; Holland was "de lafste natie van Europa"[ De afgevaardigde Alexander Rodenbach in de zitting van 4 Juli]. De lafste natie gaf eerlang antwoord aan de... welbespraaktste. België, dat niet dan met moeite overreed was de achttien artikelen van Juni aan te nemen, moest zich nu tevreden stellen met de vier-en-twintig artikelen van 15 October, die haar slechts half Luxemburg bezorgden, en de grens in Limburg bepaalden gelijk die nu is. De kamer gehoorzaamde den 1{sten} November met 59 tegen 38 stemmen; den 15{den} November erkenden de mogendheden den Belgischen staat. Door Willem I opgehouden, die niet ophield aan een restauratie te denken, is Holland eerst acht jaar later hiertoe overgegaan.