Delaet Jean, Jacques catholique
né en 1815 à Anvers décédé en 1891 à Anvers
Représentant entre 1863 et 1891, élu par l'arrondissement de Anvers(Extrait de Het Belfort, Gand, R. Siffer, 1891, pp. 439-441. Traduction ci-après)
Johan-Alfried de Laet (1815-1891.)
Eene der edelste en krachtigste figuren der Vlaamsche beweging is verdwenen ; de koenste harer kampers van het eerste uur is gestorven... de Laet is dood.
Antwerpen, zoo rijk aan mannen van beteekenis en die zijne verdienstelijke burgers naar waarde weet te schatten, heeft den duurbaren overledene vorstelijke eer bewezen. Handel en kunst, adel en werkman, burgerij en leger, kortom al de standen der samenleving waren verleden zaterdag dáár om een opperst vaarwel te zeggen aan het stoffelijk overschot van hem, die zijn leven lang op de bres gestaan heeft voor de belangen zijner geboortestad, en die van het Vlaamsche volk, waarvan de prachtige Scheldestad in den laatsten tijd de zedelijke hoofdplaats is geweest.
Geheel het land had afvaardigingen gezonden naar de teraardebestelling. De Kamer van Volksvertegenwoordigers bracht op kiesche wijze hulde aan het beginsel, waarvoor de aflijvige steeds gestreden had ; bij monde van haren Voorzitter begroette zij het lijk in de taal van het volk.
Dr De Laet was mild door de natuur bedeeld : hij was een talentvolle schrijver, een uitstekend redenaar, en bij de gaven van den geest paarde hij een stalen karakter, dat “wilde wat het wilde en won wat het begon”.
De eerste Vlaamsche strijdbladen : Vlaamsch Belgie, De Vlaamsche Belgen, De Roskam, Het Vaderland, waarvan hij de stichter en de schrijver was, bevatten mannelijke artikelen van zijne hand ; hij schreef verdienstelijke romans en novellen, en aan zijne lier onttokkelde hij dichterlijke gezangen. Zijn begeesterend woord sleepte de onverschilligen mede en voerde de geestdrift zijner geestverwanten ten top ; als ijveraar voor het Vlaamsch idée heeft hij er velen in onze rangen gevoerd, en als volksredenaar heeft hij de menigte, die overal elders vrij onverschillig gebleven is, te Antwerpen tot warme voorstanders onzer zaak aangewonnen.
Aan hem - onvergankelijke roem en eeuwige dankbaarheid - aan hem hebben wij Conscience te danken. Hij was het, die den toekomstigen dichter van De Leeuw van Vlaanderen, De loteling en Bavo en Lieveken overhaalde in het Vlaamsch te schrijven.
In 1866 droeg hij in de Kamer zijn vermaard verslag voor over ons Vlaamsch taalrecht, verslag dat als een der merkwaardigste pleidooien mag gelden, ooit uitgebracht ten voordeele onzer zaak. Later, met Gerrits en De Baets, en verder met Coremans, die het erfdeel zijner vaderlandsche zending op zich genomen heeft, verdedigde hij in de wetgeving met kracht en klem onze grieven, en wist eindelijk in 1878 de eerste officiëele rechtsherstelling af te persen door de wet op het taalgebruik in de openbare besturen. Deze wet zal in de geschiedenis onzer beweging onder zijnen naam blijven voortleven.
Op het einde zijner loopbaan trad hij nog op als bestuurder der Kon. Vl. Academie, en in de merkwaardige zitting van 27 October 1886, die gekenmerkt zal blijven door het onvaderlandsch gedrag van eenigen wier leus het schijnt te zijn : ‘dood aan alle Vlaamsch, tenzij het antipaapsch’, nam hij op zich, het aanmatigend ultimatum van Van Beers-Rooses af te weren, dat op straf van oorlogsverklaring aan die nationale Vlaamsche instelling jaren en jaren door iedereen gevraagd, eischte dat zij zich op genade overgave. Die onverzadelijke kliek is immers nooit tevreden tenzij wanneer het deel van den leeuw haar aandeel is! de Laet spelde beiden de lesse met waardigheid en vastberadenheid ; trouwens was hij, zooals Dr Snieders hem zoo meesterlijk afschetste op de plechtige vergadering der Kon. Vl. Academie in December laatst, een man van karakter, een man uit één stuk, een man geboren voor den strijd.
Werken van Jan-Jacob De Laet, geschreven onder den naam van Johan-Alfried De Laet en Jozef Colveniers : Het huis van Wezembeke (1842), historische roman. herhaalde malen in het Duitsch vertaald ; De Schildburgers (1845), De Vlaamsche beweging (1845) ; Tooververhalen (1847) ; Gedichten (1848 en 1883) ; Vlaamsche zaak, Verslag namens de commissiën van vertoogen (1866) ; Catalogue du musée d'Anvers, volgens een nieuw plan (1847) ; L'annexion des faubourgs à Bruxelles (1855) ; Palamedes (1861) ; Aanspraak bij de inhuldiging van Conscience’s praalgraf (1886) ; Redevoering in de Kon. Vl. Academie bij zijn aftreden als bestuurder (1889).
Verder schreef hij De doodschuld, een strijdschrift, stichtte en stelde op Vlaamsch Belgie, het eerste Vlaamsche strijdblad (1844) ; was een tijd lang hoofdopsteller van het Journal d'Anvers en L'Émancipation, correspondent van de Augsburger Zeitung, de Bremer Zeitung en de Deutsche Zeitung. Hij leverde ook bijdragen in De Noordstar, Het Taalverbond, De Vlaamsche school enz.
Dat de Laet, die zulke forsche slagen aan het Franquillonisme toegebracht heeft, bestreden en vervolgd werd door de Franschgezinden, niets is zoo natuurlijk, doch dat eenige pseudo-Flaminganten van den liberalen kant mede huilen tot over den rand van zijn open graf, dat gaat ons verstand te boven. Vlak over den verbonden vijand nog op zijne eigene mannen schieten, lijkt veel op desertie en verraad, en de salvoschoten gebruiken tot de verminking van een lijk, is niet alleen het tegenovergestelde van kieschheid, het is de daad van wildemannen met hyenaharten.
In eene zaak van persoonlijke aangelegenheid bekwam de Laet eene veroordeeling wegens laster tegen Jan van Ryswyck ; gewapend met den toen nog in zwang zijnden lijfsdwang, het hij zijnen tegenstrever in hechtenis zetten, en ongelukkiglijk stierf van Ryswyck in de gevangenis tengevolge eener toevallige ziekte. De erfgenamen van den overledene bekwamen an de rechtbank schadevergoeding ; hoe dit overeen te brengen was met het eerste vonnis weet ik niet, evenmin wat er hier te beknibbelen viel, vergalde de partijhaat de pennen niet. de Laet maakte gebruik van zijn recht hem door de rechtbank gegeven, en indien er iemand aansprakelijk moest gemaakt worden voor de dood van den gevangene, het moesten eerder de eerste rechters geweest zijn...
Het was ten tijde van den Mexicaanschen veldtocht. Minister Chazal had aan de kolonels der regimenten last gegeven het aanwerven van vrijwilligers aan te moedigen, waartegen de Laet in de Kamer opkwam, als zijnde eene zaak van geen nationaal belang. Chazal verweet aan den spreker zijn zoogenaamd gemis aan vaderlandsliefde, doch kreeg tot antwoord dat hij, Chazal, ongetwijfeld het monopolium der vaderlandshefde niet bezat, hij meester-kleermaker te Parijs en die met een generaalsuniform int zijne uitstalling genomen, zich hier als veldoverste opgedrongen had.
Vandaar tweegevecht, met het gevolg dat een minister van oorlog, een sabeldrager van beroep, dwars door de zijde geschoten werd door eenen antimihtaristischen pékin! De generaal, beschaamd over zijn ongeval, deed de mare verspreiden dat hij eenige weken bedlegerig was uit hoofde eener beet van den baviaanaap, welken hij in zijn huis voor schoothondje georuikte.
Op Conscience's graf wilde een redenaar den grooten schrijver doen doorgaan als pantnerst. Onvoorbereid springt de Laet toe, teekent protest aan tegen die bewering en wreekt op meesterlijke wijze de christelijke gevoelens van hem, wiens werken op alle bladzijden den zuiversten godsdienstzin ademen.
De Laet had eene goedkoope broodbakkerij ingericht en scheen een tijd lang de letterkunde in het dak gestoken te hebben. Op aanvraag naar een exemplaar zijner volledige werken kreeg de Duitsche barones Ida von Duringsfeld een.... nieuwbakken krentenbrood!
De Laet was de eerste die in het palets der natie den eed van getrouwheid in het Vlaamsch aflegde.
(Traduction du texte qui précède)
Johan-Alfried de Laet (1815-1891)
Une des figures les plus nobles et puissantes du mouvement flamand a disparu ; le plus courageux de ses combattants de la première heure est mort… de Laet est décédé.
Anvers, si riche en hommes de valeur et si prompte à honorer ses citoyens méritants, a rendu un hommage princier à l’illustre disparu. Le commerce et les arts, la noblesse et les ouvriers, la bourgeoisie et l’armée, bref, toutes les classes de la société étaient présentes samedi dernier pour adresser un dernier adieu aux restes mortels de celui qui, toute sa vie durant, s’est battu pour les intérêts de sa ville natale et du peuple flamand, dont la magnifique cité de l’Escaut a récemment été la capitale morale.
Tout le pays avait envoyé des délégations à ses funérailles. La Chambre des représentants a rendu hommage, avec tact, au principe que le défunt avait toujours défendu ; par la voix de son président, elle salua le défunt dans la langue du peuple.
Le Dr. de Laet était doté par la nature : écrivain talentueux, orateur exceptionnel, il associait aux dons de l’esprit un caractère d’acier, qui « voulait ce qu’il voulait et remportait ce qu’il entreprenait ».
Les premiers journaux militants flamands – Vlaamsch België, De Vlaamsche Belgen, De Roskam, Het Vaderland – qu’il avait fondés et auxquels il collaborait, contenaient des articles vigoureux de sa plume ; il écrivit également des romans et des nouvelles de qualité, et sa lyre lui permit de composer des chants poétiques. Par sa parole inspirante, il entraînait les indifférents et exaltait l’enthousiasme de ses partisans ; comme fervent défenseur de l’idée flamande, il amena beaucoup d’adeptes à notre cause, et, comme orateur populaire, il réussit à transformer la masse souvent indifférente en ardents défenseurs de notre cause à Anvers.
À lui – gloire impérissable et éternelle reconnaissance – nous devons Conscience. C’est lui qui persuada l’auteur du Lion des Flandres, de Le Conscrit et de Bavo et Lieveken d’écrire en flamand.
En 1866, il présenta à la Chambre son célèbre rapport sur nos droits linguistiques flamands, un rapport qui compte parmi les plaidoyers les plus remarquables jamais prononcés en faveur de notre cause. Plus tard, avec Gerrits et De Baets, puis avec Coremans, qui reprit l’héritage de sa mission patriotique, il défendit nos revendications dans les législations avec force et détermination, obtenant finalement en 1878 la première restauration officielle de nos droits linguistiques grâce à la loi sur l’usage des langues dans les administrations publiques. Cette loi restera associée à son nom dans l’histoire de notre mouvement.
Vers la fin de sa carrière, il devint administrateur de l’Académie royale flamande. Lors de la session mémorable du 27 octobre 1886, marquée par le comportement anti-patriotique de certains individus dont la devise semblait être « mort à tout ce qui est flamand, sauf si c’est anti-papal », il défendit l’institution nationale flamande contre l’ultimatum arrogant de Van Beers-Rooses. Il leur répondit avec dignité et détermination.
Le Dr. Snieders l’a admirablement décrit lors de l’assemblée solennelle de l’Académie royale flamande en décembre dernier : un homme de caractère, un homme entier, un homme né pour le combat.
Les œuvres de Jan-Jacob De Laet, écrites sous les noms de Johan-Alfried De Laet et Jozef Colveniers, incluent Het huis van Wezembeke (1842), roman historique traduit plusieurs fois en allemand, De Schildburgers (1845), De Vlaamsche beweging (1845), Tooververhalen (1847), Gedichten (1848 et 1883), Vlaamsche zaak, Verslag namens de commissiën van vertoogen (1866), Catalogue du musée d'Anvers, volgens een nieuw plan (1847), L'annexion des faubourgs à Bruxelles (1855), Palamedes (1861), Aanspraak bij de inhuldiging van Conscience's praalgraf (1886).
Il fonda et dirigea également Vlaamsch België, le premier journal militant flamand (1844), fut rédacteur en chef de Journal d'Anvers et de L'Émancipation, et collaborateur pour l’Augsburger Zeitung, le Bremer Zeitung et le Deutsche Zeitung. Hij contribua également au Noordstar, au Taalverbond, au Vlaamsche school enz.
Que de Laet, qui a porté de si rudes coups au franquiolisme, ait été combattu et persécuté par les francophones, cela n’a rien d’étonnant. Mais que quelques pseudo-flamingants du camp libéral se joignent aux lamentations jusqu’à l’extrême bord de sa tombe ouverte dépasse l’entendement. Tirer, par-dessus l’ennemi commun, sur ses propres hommes ressemble beaucoup à de la désertion et à de la trahison, et utiliser des salves pour mutiler un cadavre n’est pas seulement un manque de délicatesse, c’est l’acte de sauvages au cœur de hyène.
Dans une affaire d’ordre privé, de Laet fut condamné pour diffamation à l’encontre de Jan van Ryswyck. Fort du droit à la contrainte par corps encore en vigueur à l’époque, il fit incarcérer son adversaire, qui mourut malheureusement en prison d’une maladie accidentelle. Les héritiers du défunt obtinrent du tribunal des dommages-intérêts ; comment cela pouvait s’accorder avec le premier jugement, je l’ignore, tout comme ce qu’il y avait à redire ici si ce n’est que la haine partisane a empoisonné les plumes. De Laet fit usage du droit que lui avait accordé le tribunal, et si quelqu’un devait être tenu responsable de la mort du prisonnier, ce devaient être plutôt les premiers juges.
C’était à l’époque de l’expédition mexicaine. Le ministre Chazal avait donné l’ordre aux colonels des régiments d’encourager le recrutement de volontaires, ce à quoi de Laet s’opposa à la Chambre, estimant que cela n’avait pas d’intérêt national. Chazal accusa l’orateur d’un prétendu manque de patriotisme, mais reçut cette réponse : qu’il, Chazal, ne détenait certainement pas le monopole de l’amour de la patrie, lui qui était maître-tailleur à Paris et qui, ayant exhibé un uniforme de général dans sa vitrine, s’était imposé ici comme chef de guerre.
S’ensuivit un duel, avec pour résultat qu’un ministre de la guerre, un sabreur de profession, fut traversé au flanc par un civil antimilitariste ! Honteux de son accident, le général fit courir la rumeur qu’il était alité pour quelques semaines à cause d’une morsure de babouin qu’il gardait chez lui comme animal de compagnie.
Sur la tombe de Conscience, un orateur voulut faire passer le grand écrivain pour un partisan du panthéisme. Spontanément, de Laet intervint pour protester contre cette affirmation et défendit avec brio les convictions chrétiennes de celui dont les œuvres respirent, à chaque page, le plus pur sentiment religieux.
De Laet avait ouvert une boulangerie à bas prix et sembla, un temps, avoir mis la littérature de côté. Lorsqu’on lui demanda un exemplaire de ses œuvres complètes, la baronne Ida von Duringsfeld reçut… un pain aux raisins tout juste sorti du four !
De Laet fut le premier à prêter serment de fidélité en flamand dans le palais de la nation.
Voir aussi :
1° Jan Delaet, dans Digitale encyclopedie van de Vlaamse beweging
2° Auguste Snieders, Johan-Alfreid de Laet, Gand, Siffer, 1892, 40 p.