Coremans Edouard (1835-1910)

(Extrait de De Belgische Illustratie, n°6, 1873-1874, pp. 34-35. Traduction en français ci-après)

De heer Coremans, wiens portret wij verder meedeelen, is de voorsteller in de Kamer van de befaamd geworden Wet-Coremans, waardoor aan den Vlaming, voor de tribunalen zijns lands, eindelijk in zekeren zin werd recht gedaan ; waardoor hij, kortom, niet meer zal gevonnisd worden in eene taal, welke hij niet verstaat.

Coremans werd den 1 Februari 1835 te Antwerpen geboren. Hij volgde, als jongeling, de lessen van het koninklijk Atheneum en verwierf in de rhetorica den zoogezegden prix d'honneur. In 1859 bekwam hij aan de hoogeschool van Luik, den titel van doctor in de letteren en wijsbegeerte.

In zijne vaderstad teruggekeerd, bekleedde, van 1860 tot 1862, de verdienstelijke man, in het Hooger Handelsgesticht, de plaats van répétiteur van den cursus voor staathuishoûkunde en die van leeraar van fransche taal en geschiedenis in den voorbereidenden cursus.

Middelerwijl zette Coremans zijne privaat-studiën voort en legde op eene voortreffelijke wijze zijne exaam in de rechten (eerste doctoraat) af. In 1862 naar de hoogeschool teruggekeerd, volgde hij te Brussel de leergangen van het tweede doctoraat en promoveerde glansrijk in November 1863.

Aan de balie van Antwerpen plaats genomen hebbende, was Coremans de eerste die tegen vele oude vooroordeelen, betreffende het vlaamsch, inging. Hij voerde ook het woord in de volkstaal en deed dit met schitterenden uitslag.

Vlaming in den vollen zin des woords, nam hij deel aan het stichten van den Nederduitsche Bond, waarvan hij in 1861 de eerste secretaris en later tweemaal voorzitter was.

Toen de Meeting volop meester was, moest de talentvolle pleiter noodwendig in het oog vallen. In 1864 werd hij tot lid van den Provincialen Raad van Antwerpen gekozen; in 1866 werd hij lid des gemeenteraads en toen, door het overlijden van graaf du Bois-d'Aissche, eene plaats in de Kamer openviel, bood men deze den heer Coremans aan.

In den raad van provincie en gemeente, voerde Coremans immer en altijd het woord in het vlaamsch, en stond alom pal voor het miskend taalrecht. In 1864 was hij een der ijverigste verdedigers van het voorstel: waardoor de verordeningen der provincie voortaan in het Vlaamsch uitgevaardigd en als officieel zouden erkend worden; verder dat niemand beambte der provincie worden kon, zonder de vlaamsche taal machtig te zijn.

In de Kamer voerde de heer Coremans herhaalde malen met talent het woord, over de vlaamsche rechten. Het beroemde wets-voorstel, waarvan wij hooger spreken, dagteekent van 1872, de beraadslaging en stemming over hetzelve hadden in Juli en Augustus 1873 plaats. Dit voorstel heeft den naam van den representant heinde en ver, zelfs tot in het buitenland, doen kennen.

Onder de vraagpunten, welke de antwerpsche representant beurtelings behandelde, telt men het militarism, waarvan hij een verklaard bestrijder is; de wet op de uitbanning van in België verblijvende vreemdelingen, welke hij als onbillijk brandmerkte; hij vroeg meer dan eens geduchte wijzigingen in ons milicie-stelsel, ernstige vergoeding voor onze milicianen; hij verlangde het volksonderwijs in den ruimsten zin des woords; uitbreiding Van het stemrecht; handhaving en opbeuring der gemeentelijke vrijheden, enz, enz.

Die punten alleen doen zien, dat Coremans tot de volkspartij - doch tot de bestaanbare - behoort. Hij huldigt het grondbegin: vrijheid in alles en voor allen.

Als publicist trad Coremans, met Gerrits en andere vrienden (ziet levensbeschrijving van den volksvertegenwoordiger), in het weekblad het Vrije woord op, waarin eenige merkwaardige artikels van zijne hand verschenen. Onvermoeid in den strijd, staat Coremans ook ten doel aan hevige aanvallen vanwege de doctrinaire partij, en dat laat zich overigens begrijpen.

De Vlaming vereert echter in hem de diensten, welke hij reeds aan land, stad en volksstam bewezen heeft.

---

(Traduction du texte ci-dessus)

M. Coremans, dont nous publions ici le portrait, est le promoteur à la Chambre de la célèbre Loi-Coremans, par laquelle justice a finalement été rendue, dans une certaine mesure, aux Flamands devant les tribunaux de leur pays ; en somme, grâce à cette loi, ils ne seront plus condamnés dans une langue qu’ils ne comprennent pas.

Coremans est né le 1er février 1835 à Anvers. Jeune, il suivit les cours de l’Athénée royal et obtint en rhétorique le prix d’honneur. En 1859, il décrocha à l’université de Liège le titre de docteur en lettres et philosophie.

De retour dans sa ville natale, il occupa, de 1860 à 1862, le poste de répétiteur pour le cours d’économie politique à l’Institut supérieur de Commerce, ainsi que celui de professeur de langue française et d’histoire dans le cours préparatoire. Pendant ce temps, il poursuivit ses études personnelles et passa brillamment son premier doctorat en droit. En 1862, il retourna à l’université, suivit à Bruxelles les cours du deuxième doctorat et obtint son diplôme avec distinction en novembre 1863.

Inscrit au barreau d’Anvers, Coremans fut le premier à s’opposer à de nombreux préjugés anciens concernant le flamand. Il plaida également en langue populaire, avec des résultats éclatants.

Flamand dans le plein sens du terme, il participa à la fondation du Nederduitsche Bond, dont il fut le premier secrétaire en 1861, avant d’en devenir président à deux reprises. À l’époque où le parti du Meeting était en pleine domination, cet avocat talentueux ne pouvait manquer de se faire remarquer. En 1864, il fut élu membre du Conseil provincial d’Anvers ; en 1866, il entra au Conseil communal, et lorsque, à la suite du décès du comte du Bois-d’Aische, un siège à la Chambre se libéra, celui-ci fut proposé à M. Coremans.

Au sein des conseils provincial et communal, Coremans s’exprima toujours en flamand et défendit inlassablement les droits linguistiques bafoués. En 1864, il fut l’un des défenseurs les plus actifs de la proposition visant à ce que les règlements provinciaux soient désormais publiés en flamand et reconnus comme officiels. Il exigea également qu’aucun fonctionnaire provincial ne puisse être nommé sans maîtriser la langue flamande.

À la Chambre, M. Coremans intervint à plusieurs reprises avec talent sur les droits flamands. La célèbre proposition de loi dont il est question plus haut date de 1872. Les délibérations et le vote sur celle-ci eurent lieu en juillet et août 1873. Cette proposition a fait connaître le nom du représentant bien au-delà des frontières du pays, jusqu’à l’étranger.

Parmi les sujets abordés par le représentant anversois figurent : le militarisme, qu’il combattit ouvertement ; la loi sur l’expulsion des étrangers résidant en Belgique, qu’il qualifia d’injuste ; des réformes importantes du système de milice ; une indemnisation équitable pour les miliciens ; l’enseignement populaire au sens le plus large du terme ; l’élargissement du droit de vote ; le maintien et le renforcement des libertés communales, et bien d’autres.

Ces points montrent clairement que Coremans appartient au parti populaire, mais à sa faction modérée. Il adhère au principe fondamental : liberté en tout et pour tous.

Comme publiciste, Coremans collabora avec Gerrits et d’autres amis (voir biographie du député) dans l’hebdomadaire Het Vrije Woord, où il publia plusieurs articles remarquables. Infatigable dans ses combats, il fut également la cible d’attaques virulentes de la part du parti doctrinaire, ce qui est, somme toute, compréhensible.

Cependant, les Flamands honorent en lui les services qu’il a déjà rendus à la nation, à la ville et à son peuple.

---

(Extrait du Handelsbland van Antwerpen, du 3 novembre 1910, première page entourée d’un cadre noir. Traduction française ci-dessous)

Dood van Edward Coremans

Wij vernemen met oprechte deelneming het afsterven van den heer Edward Coremans, lid van den gemeenteraad, oud lid der Kamer van Volksvertegenwoordigers.

Sedert een drietal jaren werd M. Coremans ondermijnd door de ziekte die hem ten slotte ten grave zou slepen : de suikerziekte, verwikkeld met bloedwatering.

Op Allerheiligendag had zich reeds eene crisis voorgedaan; op Allerzielenavond, te 9 uur, ten gevolge eenen hartverlamming, bezweek de lijder, bijna zonder pijn of smart.

De Z.E.H. pastoor van den H. Geest, die regelmatig M. Coremans bezocht en een eer w.h. onderpastoor van dezelfde parochie, waren een kwaart uurs vóór zijn afsterven nog bij hem geweest.

Met Edward verdwijnt eene figuur, die wij, Antwerpsche Vlamingen, dubbel moeten beschouwen : van Antwerpsch standpunt en Vlaamsch standpunt.

Geen naam heeft in de Antwerpsche politieke wereld luider weerklonken dan de zijne, geen man heeft ruimen plaats in de politieke beweging des laatste 50 jaren ingenomen.

Niemand bezat toch meer dan hij het onverbasterd Antwerpsch karakter ; zijne vurigste bekampers erkenden hem die gave en zulke harde dagen brachte hij hen niet toe of.. ze bewonderden hem toch, omdat hij altijd Sinjoor bleef van kop tot teen, Antwerpenaar van den bloede.

Doch, meer als kampioen voor de Vlaamsche taalrechten dan als poliiek man, heeft Coremans aan zijn volk diensten bewezen, die de Vlamingen nooit zullen vergeten en die hem recht geven op de eeuwige erkentelijkheid van zijn volk.

Wat hij onder Vlaamsch opzicht tot stand bracht is een reuzen werk geweest en zijne vastberadenheid, zijn hardnekkig volhouden en zijn taai geduld waren er noodig om dit grootsche werk te verwezenlijken.

In de Wetgevende Kamers is Coremans in alle omstandigheden de trouwe en volledige uitdrukking geweest van de innigste gevoelens van het Vlaamsche volk.

Aan zijn moed, aan zijn woord, aan zijn invloed, hebben wij de wetten te danken die het statig gebouw der Vlaamsche rechtsherstelling uitmaken :

In 1873 de eerste wet-Coremans over het gebruik van het Vlaamsch in gerechtszaken ;

In 1883 de wet op het Vlaamsch in het middelbaar onderwijs ;

In 1888de tweede wet op 't Vlaamsch in het gerecht ;

In 1899 de Gelijkheidswet (Coremans-De Vriendt) ;

In 1910 de wet op het middelbaar onderwijs, gestemd in den tekst Segers- Franck.

Ziedaar in korte trekken wat Coremans heeft gewrocht ; dikwijls heeft hij alleen gestaan in de Kamer om tegen de aanvallen van links en rechts het goed recht der Vlamingen te verdedigen.

Maar nooit bezweek hi], nooit gaf hij toe, immer stond hij pal, immer bleef hij op de bres, kalm en vastberaden bleef hij staan, overtuigd dat daar achter hem de breede scharen van hei Vlaamsche volk hem steunden en toejuichten.

Neen, Vlaanderen zal Coremans niet vergeten. Werd de levensavond van den grijzen strijder verduisterd door de ziekte en heeft een toeval gewild, dat hij niet als volksvertegenwoordiger uit dit leven scheidde, nooit is de liefde zijner dankbare gevoelens der Vlamingen tegenover hem verzwakt.

Wat zij in hun hart bleven voelen voor den koenen strijder is harder dan brons en graniet en de tijd zal zijn tanden slijten op het monument onzendankbaarheid.

En nu eindelijk de rustelooze de eeuwige rust is ingetreden, is het weer het Vlaamsche volk dat hem erkentelijk herdenkt, zooals op dien onvergetelijken Februari-dag van 1889 heel het Vlaamsche volk naar Antwerpen stroomde om hem eene hulde te brengen, zooals er nooit eene aan een politiek man was gebracht.

- - -

Zijn jeugd

Edward Coremans is het levend bewijs van de waarheid van dit gezegde, dat zoo diep in den volksmond ligt ; dal uit de burgerij de grootste mannen van beteekenis opkomen.

Dal droomde zijn vader gewis niet, hij, de eerlijke werkzame timmerman in de Schuitstraat, toen hij den 1 Februari 18353 den toekomstigen Vlaming welkom heette in het leven ; noch toen knaapke, eenige jaren later, zag ter school gaan bij meester Zilgers, in de Breedestraat.

Ook de nederige Schuitstraat wist niet dat eij, nog geen vierde eeuw later, Noor dien kleinen bengel zou versierd en bewimpeld worden, en die nu een der groote opbeurders van zijn miskenden volksstam is.

Later vindt men den knaap in eene der bloeiende privaatscholen, bij mester Schildiers, in de Jodenstraat, om hater, gedurende een paar jaren de lessen van het collegie den paters Jesuiten te volgen, en eindelijk in 1852 in het Atheneum den eereprijs, de golden medalie, te behalen.

Dat was eene heugelijke gebeurtenis voor den kloeken jongeling.

Ook zal het wimpel in de Schuits raar toen wel gewapperd hebben : want in die dagen vereerde men nog den laureaat, in school en Academie.

De kleine Coremans werd door den ouden gouverneur Teichmann op gedwee wangen gekust, en men bracht hem triomfantelijk; in het rijtuig des gouverneurs, naar het ouderlijke huis terug.

De jongeling werd voor het onderwijs bestemd; hij ging in 1855 ter hogeschool van Luik, om er een diploom van doctor in letteren en wijsbegeerte te bekomen.

Aan dat diploom hing, natuurlijk, het zegel van het ambtelijke leven, en Coremans had, hoe jog ook, reeds levensondervinding genoeg opgedaan, om te weten dat dit kluister voor hem te zwaar was om dragen.

Dan, de politieke strijd had voor hem eene schitterende aantrekkelijkheid, en met het oog op dezen, ving hij de studie der rechten aan.

Te dien tijde vroeg men in het handelsinstituut te Antwerpen, repetitors en tevens een leeraar voor eene bereidende klas, voor die leerlingen uit den vreemde, welke niet voldoende in machte waren de lessen te volgen.

En Coremans gaf er den loergang van Fransche taal en algemeene geschiedenis.

Coremans was een schitterend toonbeeld voor onze jonge Vlamingen; hij leerde hun hoe men zich in den strijd bekwaamt en sterk maakt.

Hij leerde verschillende talen ; hij verwierf kundigheden en wetenschappen en gaf alzoo aan de tegenkanters het bewijs, dal de Vlaming op een hoogeren trap van ontwikkeling stond dan zij.

- - -

In 1861 ontstond de Nederduitsche Bond, de jonge leeraar sloot er zich bij aan en werd zelfs secretaris van deze politieke vereeniging.

’t zou dus met het gouden jubilé van den Nederduitsch Bond in 1911, geweest zijn dat Coremans ook de 50ste verjaring zijner intrede in den taalstrijd zou herdacht hebben.

- - -

Parlementair leven

In 1864 zond de Meeting. Coremans naar den provincialen raad, waar hij onmiddellijk zijne werking van vervlaamsching aanving.

Zoo bekwam hij, in deze vergadering, dat elk der provinciale beambten de twee talen moest machtig zijn : een voorstel dat ook Gerrits in den gemeenteraad deed.

In 1866 trad Coremans insgelijks in den gemeenteraad en ga daar tot in, 1872, blijken van practischen zin, der doorzicht, vijandschap tegen vooroordeelen, liefde voor kunst, streving naar het uitbreiden en hervormen, volgens de behoefte des tijds, onzer haven.

“De levenden rijden snel” zou men van hem, bij omzetting van het vers van Burger, mogen zeggen : in 1868 word Coremans naar de Kamer van volksvertegenwoordigers gezonden, in vervanging van M. du Bois d' Aissche.

In Mei 1868 deed hij zijn “maidenspeech” in de Kamer, en wel ter gelegenheid van de vernieuwing der wet op de vreemdelingen.

In 1871 legde Coremans zijn eerste wetsontwerp neer, betreffende het Vlaamse in strafzaken.

Storm op storm brak bij de beraadslaging los ; kloeke mannen der beide partijen reikten Coremans de hand, on in Augusti 1873, omtrent den tijd dat Gerrits ten grave daalde, verscheen die proefwet in het Staatsblad, om van dat oogenblik af, door zekere overheidspersonen, op de onbeschaamste wijze, geschonden te worden.

In 1876 had Coremans eene zóó werkdadige rol in het staatkundige leven ingenomen, dat hij het brandpunt was der aanvalen van zijne tegenpartij.

Hiertoe gaven misschien ook de befaamde “Brieven”, die hij dag op dag in “Het Handelsblad” schreef, tegen eenen zijner tegenkanters, wel eenigzins aanleiding.

Tien hij, in Juni van gemeld jaar, andermaal met eene schifterende meerderheid gekozen werd, wreekte een opgestookt en vreemd janhagel zich op hem en vernielde zijn woonhuis.

Van dat eerloos werk hebben wij den eerlijken liberaal niet willen verdenken; doch die aanval, hoe hevig odk, deed nooit den kloeken kamper een halven stap achteruit gaan.

In 1878 steunde Coremans het zoo belangrijke wetsontwerp, door zijnen collega Jan de Laet voorgedragen, opzichtens het Vlaamsch in de bestuurszaken.

In 1881 stelde hij, bij wijze van amendement, het vervlaamschen van het lager- en middelbaar onderwijs voor.

De Kamer maakte tot wet dat de voorbereidende leergangen, in het Vlaamse zouden worden gegeven ; dat het Duitsch en Engelsch door het Vlaams werden aangeleerd, en later in rethorica nog twee vakken : natuurwetenschap, geschiedenis en aardrijkskunde.

Die wet, zij moge dan ook onvolmaakt zijn, heeft vele vrachten afgeworpen, en mag als eene der voornaamste wetten beschouwd worden voor onzen taalstam.

Hierdoor, ontstond de wet van 15 Juni 1883.

De wet, waardoor de officieren zouden verplicht zijn het Vlaamsch, de taal der soldaten, te kennen, dagteekent van 1885.

Ter gelegenheid van de wijzigingen, daarin voorgesteld door Coremans, bekwamen wij de wet, van 6 Mei 1888, en eindelijk door de veranderingen aan de wet van 1884, het Vlaamsch voor de rechtbanken, kregen wij de wet van 1888.

Zooals wij hooger herinneren was hij, met Juliaan De Vriendt, de vader der Gelijheidswet en heeft hij, voor zijn afsterven, de stemming mogen begroeten van het wetsvoorstel Segers-Franck, geboren uit het voorstel-Coremans.

Doch net allen op Vlaamsch terrein legde hij in de Kamer eene weergalooze bedrijvigheid aan den dag.

Als democraat heeft hij herhaaldelijk de afschaffing op de vermindering gevraagd der lasten die op het volk drukken, inzonderheid de verbruiksbelastingen en de militaire laasten.

Naast den Vlaming trad de anti-militarist immer op het voorplan en niemand heeft met meer hardnekkigheid dans hij alle overdrijving op het gebied van krijszaken in ons land bestreden.

Zijn redevoeringen in de Kamer tegen generaal Brialmont behooren tot het beste uit zijn parlementaire leven.

Ook voor de uitbreiding van het kiesrecht heeft hij steeds een warm hart gevoelt en men weet dat, bij de grondwetsherziening, van heem het voorstel uitging aan al de Belgen van 25 jaar eene stem te verleenen, met dubbele stel op 40-jarigen ouderdom.

Hij was in 1893 verslaggever der commissie, uit wier beraadslagingen de huidige kieswetgeving in ontstaan.

- - -

In het gemeenteraad

In 1899 werd Coremans terug in den gemeenteraad gekozen en de rol die hij daar gespeeld heeft in genoegzaam gekend om er hier niet verder over uit te wijden.

Herinneren wij hier slechts de schitterende ontmoetingen tusschen hem en Jan van Rijkswijck, in zijn goeden tijd, die een genot waren voor al de aanwezigen.

In 1903 werd Coremans herkozen en zijn mandaat zou in 1911 een einde nemen.

Bij de kiezingen van 18 October 1903. toen bij toepassing der E. V. S Meetingisten werden gekozen, werden MM. A. Delbeke. Batkin en Alf. Bcllemans als supleanten aangeduid.

Bij het afsterven van M. Raym. Cassiers. bedankte M.Delbeke, en trad M. Batkin in den raad.

Er is dus nog één suppleant, M. Bellemans en deze volgt voor een jaar M. Coremans in den raad op.

- - -

Op het gerechtshof

De dood van Edward Coremans heeft eene algemeene verslagenheid verwekt op onze rechtbank. waar iedereen dit afsterven besprak. De Vlaamsche Conferentie der Balie besliste op staanden voet hare verjaringsfeesten, die Zaterdag en Dinsdag aanstaande moesten plaats hebben, met acht dagen uit te stellen.

Men had verwacht dat de heer voorzitter der rechtbank de dood van M. Coremans zou aankondigen. Dit is echter niet gebeurd omdat, naar het schijnt, de heer voorzitter nog geene officieele mededeeling van zijn afsterven had ontvangen.

Dat zal nu waarschijnlijk morgen gebeuren.

- - -

Waaron de Vlamingen Coremans vierden

Waarom de Vlamingen Coremans vierder, zegde vader De Beucker op en Landdag in 1889 en wat toen werd gezegd, was heden nog van toe :

“Wij vieren Coremans omdat hij ons onvervreemdbaarste recht heeft doen schitteren ; omdat hij Vlaamsch heeft gesproken tegenover die, welke onze taal wilde bespotten, belagen en verdringen.

“ Wij vieren Coremans, omdat zijn strijd in het Parlement nog door niemand werd geëvenaarrd.

“ Wij vieren Coremans omdat zijn moedig voorbeeld het volk in den strijd heeft opgewekt: omdat hij gelegenheid. voedsel en steun geschonken heeft aan de Vlaamsche pers, welke dan ook moediger dan ooit het volk heeft aangevuurd, om voor zijn levensrecht onversaagd te kampen.

“ Coremans vieren en huldigen wij, omdat wij hem verstaan en het volk zoo goed door hem verstaan wordt; want, is een gezagvoerder door hun begrepen wordt, niet reeds half verloren vooraleer de strijd begint ?

“ Coremans vieren en huldigen wij, omdat wij Vlamingen zijn, en dus de deugd van dankbaarheid en erkentenis niet hebben vergeten.

“ Coremans huldigen wij, omdat hij het schoonste onderscheidingsteeken van een volk, zijn taal, waardoor alleen moed en kracht kunnen samenwerken, waardoor alleen geluk en rampspoed kunnen gedeeld worden, heeft doen hoogachten en eerbiedigen.

“ Huldigen wij dus Coremans, omdat hij den natuurlijken landgenoot, het kind des volks heeft verdedigd tegen de zucht naar vreemde en ijdele verslaving. Coremans is de rechtvaardige, die het Romaansche Wallonië en deze Fransche beschaving, in alles wij gelijk stellen met het Germaansch-Dietsch Vlaanderen en dezes Nederlandsche beschaving.”

Op diezelfde vergadering spraken namens de liberale Vlamingen, Dr Goffin, Pol de Mont, en A. Prayon-van Zuylen, om hulde te brengen aan den grooten Vlaming.

Zonderling verschijnsel in het veelbewogen lever van deze man : wij hebben hem zien-hulde brennen door zijne tegenstrevers op Vlaamsch gebied en wij werden in zijn gezelschap onder blauwsel begraven, op dien Januari-Mandag, toen de XIX in den raad verschenen en toen heel de liberale partij was opgetrommeld om Coremans te ontvangen toen het stadhuis verliet.

Neen, een tweeden Coremans die krijgen we zoo gauw niet meer.

---

(Traduction de l’article ci-dessus)

Nous apprenons avec un profond regret le décès de M. Edward Coremans, membre du conseil municipal et ancien membre de la Chambre des représentants.

Depuis environ trois ans, M. Coremans était affaibli par une maladie qui devait finir par l’emporter : le diabète, compliqué d’hémorragies. Le jour de la Toussaint, une première crise s’était déjà manifestée ; le soir de la commémoration des défunts, à 21 heures, il succomba à une paralysie cardiaque, presque sans douleur ni souffrance.

Le très révérend curé de l’église du Saint-Esprit, qui visitait régulièrement M. Coremans, ainsi qu’un vicaire honoré de la même paroisse, étaient encore présents auprès de lui une demi-heure avant sa mort.

Avec Edward disparaît une figure que nous, Flamands d’Anvers, devons considérer sous un double angle : celui d’Anvers et celui du mouvement flamand. Aucun nom n’a résonné plus fort dans le monde politique anversois que le sien, et aucun homme n’a joué un rôle plus important dans les mouvements politiques des cinquante dernières années.

Personne ne possédait davantage que lui le caractère anversois authentique. Même ses adversaires les plus ardents reconnaissaient cette qualité en lui, et quelles que fussent les luttes qu’il leur imposait, ils ne pouvaient s’empêcher de l’admirer pour son indéfectible esprit de Sinjoor (citoyen d’Anvers) de la tête aux pieds, Anversois dans le sang.

Cependant, c’est plus en tant que défenseur des droits linguistiques flamands qu’en tant qu’homme politique que Coremans a rendu des services que les Flamands n’oublieront jamais. Ces services lui donnent droit à la reconnaissance éternelle de son peuple.

Ce qu’il a accompli pour la cause flamande constitue une œuvre colossale. Sa détermination, sa persévérance acharnée et sa patience tenace étaient nécessaires pour réaliser ce travail grandiose.

Dans les Chambres législatives, Coremans a toujours été l’expression fidèle et totale des sentiments les plus profonds du peuple flamand. Grâce à son courage, à ses paroles et à son influence, nous devons les lois qui forment le socle de la restauration des droits flamands :

En 1873, la première loi Coremans sur l’usage du flamand dans les affaires judiciaires ;

En 1883, la loi sur l’usage du flamand dans l’enseignement secondaire ;

En 1888, la deuxième loi sur le flamand dans la justice ;

En 1899, la loi sur l’égalité linguistique (Coremans-De Vriendt) ;

En 1910, la loi sur l’enseignement secondaire, votée dans le texte Segers-Franck.

Voici en quelques mots ce que Coremans a accompli. Souvent, il s’est retrouvé seul à la Chambre pour défendre le juste droit des Flamands contre les attaques de gauche comme de droite. Mais il n’a jamais fléchi, jamais reculé. Toujours, il resta ferme et déterminé, convaincu que derrière lui, les vastes rangs du peuple flamand le soutenaient et l’encourageaient.

Non, la Flandre n’oubliera pas Coremans. Bien que la fin de vie de ce vieux combattant ait été assombrie par la maladie, et bien qu’un hasard ait fait qu’il ne soit pas mort en tant que représentant du peuple, l’amour et la gratitude des Flamands envers lui n’ont jamais faibli. Ce qu’ils ressentaient pour ce vaillant lutteur dans leur cœur est plus durable que le bronze et le granit, et le temps n’entamera pas ce monument de reconnaissance.

Et maintenant que l’homme infatigable a trouvé le repos éternel, c’est encore le peuple flamand qui le commémore avec gratitude, comme ce jour inoubliable de février 1889, où toute la Flandre afflua à Anvers pour lui rendre hommage – un hommage tel qu’aucun homme politique n’en avait jamais reçu.

- - -

Sa jeunesse

Edward Coremans est la preuve vivante de la vérité de cet adage populaire selon lequel c’est de la bourgeoisie que surgissent les hommes les plus remarquables.

Son père, un honnête et travailleur menuisier de Schuitstraat, ne pouvait imaginer, ce 1er février 1835, lorsqu’il accueillit dans ce monde le futur grand défenseur du peuple flamand, quelle destinée attendait son fils. Pas plus que quelques années plus tard, lorsqu’il le voyait aller à l’école de maître Zilgers, Breedestraat.

La modeste Schuitstraat ne savait pas non plus qu’en moins d’un quart de siècle, elle serait décorée et ornée en l’honneur de ce jeune garçon turbulent, destiné à devenir l’un des grands émancipateurs d’un peuple méconnu.

Plus tard, on retrouve ce garçon dans l’une des écoles privées florissantes de l’époque, chez le maître Schilders, Jodenstraat. Il y étudiera avant de suivre, pendant quelques années, les cours des pères jésuites. En 1852, il obtient à l’Athénée le prix d’honneur, une médaille d’or.

Ce fut un événement mémorable pour ce jeune homme plein de promesses. Il est probable que le drapeau ait flotté fièrement dans la Schuitstraat ce jour-là, car à cette époque, on honorait encore les lauréats, aussi bien dans les écoles que dans les académies.

Le jeune Coremans fut embrassé sur ses joues roses par l’ancien gouverneur Teichmann, puis ramené triomphalement dans le carrosse du gouverneur à la maison familiale.

Destiné à l’enseignement, il se rendit en 1855 à l’université de Liège pour y obtenir un diplôme de docteur en lettres et philosophie. Ce diplôme était naturellement synonyme d’une carrière administrative, mais Coremans, bien qu’encore jeune, avait déjà suffisamment d’expérience de la vie pour comprendre que ce joug serait trop lourd à porter pour lui.

La lutte politique, en revanche, exerçait sur lui un attrait éclatant. C’est dans cette perspective qu’il entama des études de droit.

À cette époque, l’Institut commercial d’Anvers recherchait des répétiteurs, ainsi qu’un enseignant pour une classe préparatoire destinée aux élèves étrangers qui ne maîtrisaient pas encore suffisamment bien la langue pour suivre les cours. Coremans y enseigna la langue française et l’histoire générale.

Edward Coremans était un modèle brillant pour les jeunes Flamands. Il leur montra comment se préparer et se fortifier pour le combat. Il apprit plusieurs langues, acquit de nombreuses connaissances et compétences, prouvant ainsi à ses détracteurs que le Flamand occupait un niveau de développement intellectuel supérieur à ce qu’ils imaginaient.

En 1861, la Ligue Néerlandaise (Nederduitsche Bond) fut fondée. Le jeune enseignant y adhéra et devint même secrétaire de cette association politique.

Si la Nederduitsche Bond avait célébré son jubilé d’or en 1911, cela aurait coïncidé avec les 50 ans de l’engagement de Coremans dans la lutte linguistique

- - -

Vie parlementaire

En 1864, le Meeting envoya Edward Coremans au Conseil provincial, où il entama immédiatement son travail de flamandisation. Il y fit adopter une mesure exigeant que tous les fonctionnaires provinciaux maîtrisent les deux langues, une proposition similaire à celle faite par Gerrits au Conseil municipal.

En 1866, Coremans entra également au Conseil municipal, où il siégea jusqu’en 1872. Il y démontra un sens pratique, une vision éclairée, une aversion pour les préjugés, un amour pour l’art, et une ambition de moderniser et d’étendre le port d’Anvers selon les besoins de l’époque.

En 1868, Coremans fut élu à la Chambre des représentants en remplacement de M. du Bois d'Aische. En mai de la même année, il y prononça son premier discours lors du débat sur le renouvellement de la loi sur les étrangers.

En 1871, Coremans déposa son premier projet de loi concernant l’usage du flamand dans les affaires pénales. Cette initiative suscita des débats houleux. Malgré les attaques de toutes parts, il trouva des alliés courageux et fit adopter en août 1873 une loi expérimentale publiée dans le Moniteur belge. Cependant, dès son application, cette loi fut honteusement bafouée par certains fonctionnaires.

En 1876, Coremans jouait un rôle si influent dans la vie politique qu’il devint la cible principale des attaques de ses opposants. Ses célèbres Lettres publiées quotidiennement dans Het Handelsblad contre un adversaire alimentèrent cette animosité. Lors de sa réélection en juin de la même année, une foule hostile saccagea sa maison.

Malgré cette agression, Coremans ne recula jamais. En 1878, il soutint avec ferveur le projet de loi de son collègue Jan de Laet visant à promouvoir l’usage du flamand dans les affaires administratives.

En 1881, Coremans proposa un amendement pour la flamandisation de l’enseignement primaire et secondaire. La loi adoptée permit que les cours préparatoires soient dispensés en flamand et que des matières comme les sciences naturelles, l’histoire et la géographie soient progressivement enseignées en flamand dans les classes de rhétorique. Bien qu’imparfaite, cette loi de 1883 représentait un progrès majeur pour la communauté flamande.

En 1885, une loi imposa aux officiers militaires la connaissance du flamand, langue des soldats. Grâce aux amendements de Coremans, une autre loi adoptée en 1888 renforça encore l’usage du flamand dans les tribunaux. Coremans fut également, avec Julian De Vriendt, à l’origine de la Loi d’Égalité linguistique, qu’il vit aboutir avant sa mort.

Mais Coremans ne se limitait pas aux questions linguistiques. En tant que démocrate, il plaida pour l’abolition ou la réduction des taxes pesant sur le peuple, notamment les taxes de consommation et les charges militaires. Il dénonça avec ténacité les excès dans les affaires militaires, notamment dans ses discours mémorables contre le général Brialmont.

Il milita également pour l’élargissement du droit de vote, proposant que tous les Belges de 25 ans aient une voix, avec un double vote pour ceux âgés de 40 ans. En 1893, Coremans fut rapporteur de la commission dont les délibérations aboutirent à la législation électorale actuelle.

- - -

Au conseil communal

En 1899, Coremans fut réélu au Conseil municipal, et le rôle qu'il y joua est suffisamment connu pour qu'il soit inutile de s'y attarder ici. Retenons simplement les brillants échanges entre lui et Jan van Rijswijck, à l’époque où ce dernier était à son apogée, des moments qui ravissaient tous les présents.

En 1903, Coremans fut de nouveau réélu, avec un mandat devant s’achever en 1911. Lors des élections du 18 octobre 1903, organisées sous l’application des règles de la représentation proportionnelle, élections favorables au Meeting), MM. A. Delbeke, Batkin et Alfred Bellemans furent désignés comme suppléants.

À la mort de M. Raym. Cassiers, M. Delbeke déclina sa nomination, et M. Batkin entra alors au Conseil. Il reste donc un suppléant, M. Bellemans, qui succèdera à M. Coremans au Conseil pour une durée d’un an.

- - -

Au tribunal

La mort d’Edward Coremans a provoqué une consternation générale au sein de notre tribunal, où son décès fut largement commenté. La Conférence flamande du Barreau décida sur-le-champ de reporter de huit jours ses festivités anniversaires, qui devaient initialement se tenir le samedi et le mardi suivants.

On s’attendait à ce que le président du tribunal annonce officiellement la disparition de M. Coremans. Cela n’a toutefois pas eu lieu, semble-t-il parce que le président n’avait pas encore reçu la notification officielle de son décès. Cette annonce devrait probablement avoir lieu demain.

- - -

Pourquoi les Flamands ont honoré Coremans

Pourquoi les Flamands ont-ils honoré Coremans ? Le père De Beucker l’expliqua lors d’une assemblée en 1889, et ses paroles restent tout aussi pertinentes aujourd’hui :

« Nous honorons Coremans parce qu’il a fait resplendir notre droit le plus inaliénable ; parce qu’il a parlé le flamand face à ceux qui voulaient ridiculiser, attaquer et écarter notre langue.

« Nous honorons Coremans parce que son combat au Parlement reste sans égal.

« Nous honorons Coremans parce que son courageux exemple a éveillé le peuple à la lutte ; parce qu’il a offert des occasions, des ressources et du soutien à la presse flamande, laquelle, plus audacieuse que jamais, a encouragé le peuple à lutter inlassablement pour ses droits fondamentaux.

« Nous honorons et célébrons Coremans parce que nous comprenons son message, et parce qu’il est compris de la même manière par le peuple. Un chef compris par ses troupes n’a-t-il pas déjà gagné la moitié de la bataille avant même qu’elle ne commence ?

« Nous honorons Coremans parce que, en tant que Flamands, nous n’avons pas oublié les vertus de gratitude et de reconnaissance.

« Nous honorons Coremans parce qu’il a élevé et fait respecter le plus noble emblème d’un peuple : sa langue, le seul moyen par lequel courage et force peuvent collaborer, le seul moyen par lequel bonheur et malheur peuvent être partagés.

« Rendons hommage à Coremans parce qu’il a défendu le compatriote naturel, l’enfant du peuple, contre l’attrait de la servitude étrangère et vaine. Coremans est le juste qui a montré que la Wallonie romane et cette civilisation française, dans tout ce qui nous rapproche, sont égales à la Flandre germanique et à sa civilisation néerlandaise. »

Lors de cette même assemblée, des personnalités flamandes libérales, comme le Dr Goffin, Pol de Mont, et A. Prayon-van Zuylen, prirent également la parole pour rendre hommage à ce grand Flamand.

Phénomène singulier dans la vie mouvementée de cet homme : nous l’avons vu recevoir des hommages de ses adversaires sur le terrain flamand, tout comme nous l’avons vu être inhumé sous une pluie battante, ce lundi de janvier, lorsque les XIX apparurent au conseil municipal et que tout le parti libéral fut mobilisé pour accueillir Coremans lorsqu’il quitta l’hôtel de ville.

Non, un second Coremans, nous n’en reverrons pas de sitôt.

---

(Extrait du Matin, du 4 novembre 1910)

Mort de M. Coremans

On a appris, hier matin, que M. Edouard Coremans était mort mercredi soir, succombant à la maladie qui depuis plusieurs années fit de son existence une longue agonie.

Celui qui disparait ainsi, à l'âge de 75 ans, occupa pendant près de cinquante ans une place en vue dans la politique anversoise. Après avoir terminé ses études, il entra comme professeur à l'Institut de Commerce et, chose curieuse, il y enseignait le français aux élèves étrangers. Cela ne l'empêcha point de se lancer dans le mouvement flamingant avec la même ardeur que celle qu'il mit, ensuite, au service de la cause antimilitariste. Sa combativité, sa parole incisive, sa faculté de prompte riposte le mirent vite au premier rang. On le vit devenir conseiller provincial en 1864, conseiller communal en 1866, député en 1868. Il siégea à la Chambre pendant plus de quarante ans.

Sa vie politique fut extrêmement agitée. Il n'avait pas la foi, ni en politique, ni en religion. C'était un sceptique et il ne s'en cachait pas. Mais il aimait la lutte et, loin de la fuir, il la provoquait. II n'eut d'ailleurs pas à livrer bataille contre ses adversaires seulement. Dans son propre parti, il avait d'irréductibles ennemis ; notamment dans la fraction aristocratique, qu'Il ne ménageait guère. Mais on n'osait trop lui rendre les coups. II avait acquis dans les cercles démocratiques une influence profonde, qui faisait de lui le drapeau du cléricalisme anversois. Cette situation l'exposa tout particulièrement, pendant de longues années, à la violence des haines politiques, qui parfois provoquèrent des incidents graves, comme lorsque, à la suite des élections législatives de 1876, on démolit presque complètement sa maison.

Sorti du Conseil communal en 1872, il y rentra, grâce à la proportionnelle. en 1895. On sait quelle tournure extrêmement violente prirent les débats communaux à cette époque. Mais ceci n'avait pas de quoi rebuter Coremans ; il se plaisait, au contraire, à attirer les discussions et ses duels oratoires avec Jan Van Rijswijck furent souvent épiques. Notre tant regretté bourgmestre avait pour lui son extraordinaire puissance d 'argumentation, si singulièrement

renforcée encore par le charme prenant de sa parole élégante. Coremans, lui, se souciait peu de serrer son raisonnement ou de soigner sa forme ; mais il avait une verve intarissable, un sens très exact du mot qui porte, une faculté curieuse de riposte à l'emporte-pièce. Et ceux qui les écoutaient en arrivaient bien vite oublier l'objet du débat pour suivre la joute en dilettantes...

Depuis plusieurs années déjà, Coremans ne paraissait plus à l'hôtel de ville ni à la Chambre. La maladie avait terrassé ce lutteur. Et l'on vit alors ce spectacle lamentable : tandis que les adversaires politiques de l'homme vaincu respectaient son malheur, ses ennemis cléricaux trouvèrent l'occasion belle pour satisfaire enfin leur vieille rancune et l’abattre sans pitié. Coremans s’éteignit dans l’abandon.

---

(Extrait du Handelsblad van Antwerpen, du 7 novembre 1910. Traduction française ci-dessous)

Lijkrede van M. Van Kerckhoven-Donnez, namens den Nederduitschen Bond.

Mijnheeren,

Zoo de Vlamingen en vooral de Nederduitsche Bond van Antwerpen, waarvan ik de eer heb de tolk te zijn, in de laatste jaren, tal van hunne verdienstelijke mannen, zooals : Ignatius De Beucker, August Snieders, Geeraert Schoiers uit hunne rangen zagen verdwijnen, thans verliezen wij den man, die niet alléén onze voorvechter, onze aanleider was, maar die in zich heel de Vlaamsche beweging, met al hare hoop, verzuchtingen en verlangens verpersoonlijkte.

Coremans immers heeft den strijd aangevangen me Gerrits, De Laet en zooveel anderen. Doch, wat zij hadden begonnen en onvoltooid hadden moeten laten, heeft hij, alléén gedurende lange jaren, met taal geduld, met ontembare krachtdadigheid weten door te drijven.

Hij was het die de andere Vlaamsche strijders niet alleen moed insprak, maar door zijn voorbeeld aanwakkerde en meesleepte.

Met eene hardnekkigheid zonder weerga, liet hij nooit iets los van wat hij aangevat had, dan wanneer hij de Volstrekte onmolijkheid inzag alles te verkrijgen van hetgeen waar hij voor worstelde. Dan trok hij zich stap voor stap terug, iederen duim gronds, ieder artikel van zijn wetsvoorstel met onvermoeibare kracht verdedigende, en zoo behaalde hij iedermaal, zooniet de algeheele zegepraal, dan toch nieuwe groote voordeelen, die ons nader brachten bij 't einddoel van onzen taalstrijd ; de gelijkheid.

Uit het volk geboren, was hij een oprecht mensch, kennende geen veinzerij, wat door sommigen beleefdheidshalve wel eens diplomatie wordt genoemd. Hij streed zijn leven lang met open vizier en daarom werd hij ook door vrienden en vijanden geëerd. Met zijn veelzijdig talent, zijn uitgebreide kennissen, was hij geroepen een groote staatkundige rol te spelen in ons vaderland. Hij heeft het niet gewild en is getrouw aan zijn overtuiging en idealen gebleven.

Roem en eer, geld noch rijkdom, konden hem geen vingerbreed van zijne grondbeginselen van vrijheid en volksliefde afwijken. En daarom prijken noch ridderorden, noch eereteekens op de lijkbaar van hem die de liefde van zijn volk als de hoogste gunst beschouwde ; maar straks zal, op zijn tocht naar 't graf, het Vlaamsche vaandel, waaronder hij gedurende eene hal e eeuw streed onder de leus : “Vrijheid voor allen en in alles”, zijn stoffelijk overschot bedekken.

Het waren droeve tijden voor het Vlaamsche volk toen Coremans het politiek leven intrad. De Vlamingen werden behandeld als een overwonnen volk, als vreemdelingen in hun eigen land ; hun taal werd niet als oflicieele landstaal beschouwd. Voor het gerecht werd de Vlaming beschuldigd en gevonnist in eene hem vreemde taal, in het onderwijs werd van zijne spraak geene rekening gehouden. Vele van deze rechtmiskenningen heeft hij door jaren strijd uit den weg geruimd. De ouderen van dagen weten allen wat overtuiging, wat moed er noodig is geweest om die eerste rechtherstellingen van het Parlement te verkrijgen. Allern zijn vrijheidsgeest en zijn afschuw van allen dwang mochten in staat zijn om dit reuzenwerk tot het einde zijns levens te volledigen.

In 1873 werd de eerste wet gestemd over het gebruik van het Vlaamsch in gerechtszaken.

In 1883 de wet op het Vlaamsch in het middelbaar onderwijs.

In 1899 de gelijkheidswet Coremans-De Vriendt.

In 1910 de wet op het middelbaar onderwijs gewijzigd in den tekst Segers-Franck.

Naast de Vlaamsche -kwestie en met haar onafscheidbaar verbonden, stond voor hem het anti-militarisme, waarvan hij immer de geduchte kampioen was in en buiten de Kamer. Tot zijn laatste krachten heeft hij besteed om dit hoofdpunt van het program der Meeting te verdedigen.

Mijn waard Coremans, de dankbaarheid is altijd een Vlaamsc burgerdeugd geweest. Zoolang een Vlaamsch volk zal leven, zal uw naam met erkentelijkheid en liefde worden uitgesproken. Elke bladzijde der geschiedenis onzer beweging is met uw naam vervuld.

Dank het stadsbestuur, zult ge weldra de laatste rust genieten te midden der eerste baanbrekers van onzen cultuurkamp. Indien Conscience zijn volk leerde lezen, indien Benoit zijn volk leerde zingen, en indien Jan Van Rijswijck ons de zoete melodie leerde kennen onzer moedertaal, zoo is het ook waar dat gij het Vlaamsch geweten hebt wakker geschud en aan het Vlaàmsche volk de liefde tot de vrijheid en het besef van recht hebt geschonken.

Weldra zal een blijvend gedenkteeken opgericht worden ter uwer nagedachtenis. Mocht de beeldhouwer op uw grafzuil beitelen de woorden : “Hij leerde zijn de vrijheid minnen te zijn recht veroveren.”

Wij staan voor een nieuwen hardnekkigen strijd, die de kroon moet zetten op werk van gansch uw leven : het verovoren eener Vlaamsche Hoogeschool. Gewis zal de strijd hevig zijn, doch in oogenblikken van moeder loosheid of vertwijfeling zullen wij tot U komen ter bedevaart, opdat gij ons in dan strijd zoutd steunen en gemoed versterken.

Vaarwel, beminde afgestorvene, dat de Heer U genadig weze, omdat gij het volk, wiens leider gij waart, zoo innig hebt bemind.

- - -

Redevoering van M. P. Segers

Mijnheeren,

Hij is verdwenen.

De man, die 42 jaar – van af 1868 - onafgebroken de koene Meeting van Antwerpen in de wetgevende Kamer vertegenwoordigde is in den dood ontslapen.

Jong was hij - slechts 33 jaar - toen nevens die andere grootsche Antwerpsche figuren : Jan De Laet, Vtctor Jacobs, Gerrits, hij in het Parlement binnentrad.

Op zijne vlag, die gedurende die lange en fiere loopbaan geen oogenblik en voor niemand moest onderdoen, had hij dadelijk twee leuzen geschreven :Het bestrijden van al wat hem op krijgsgebied overdreven scheen ; en bijzonder het verdedigen van zijn duurbaar Vlaamsch Volk.

Niettegenstaande zijne bedrijvigheid in de Kamer zich ook op andere gebieden voordeed, en, namelijk, bij de herziening der grondwet, ten gunste van de uitbreiding van het kiesrecht, on dan ook op het terrein der economische belangen waar hij herhaaldelijk de vermindering der lasten vroeg die op het volk drukten, was het nochtans de verdediging van zijne zoo beminde “Moederspraak” die weldra het bijzonderste doelwijt werd van zijn politiek leven.

Hij wijdde er al zijne beste krachten aan toe. En zoo hij er smaak in vond zich in zijne dagelijksche omgeving rondborstig, vermakelijk en opgewekt te toonen, en zoo hij er genot in smaakte zich bijzonder op lezing en literatuur toe te leggen, en aan anderen toe te laten aan de heilzame bron van zijnen rijken geest te komen put en toen het de verdediging gold van zijne taal of van zijn Vlaamsche volk, ô ! dan stelde hij al het andere achteruit. Dan sprong hij gelijk een ridder dar middeleeuwen voor zijne verloofde, in het harnas, Dan steeg hij tot de hoogste graden der welsprekendheid. Dan wist hij, aangeprikkeld door een inwendige en geheimzinnige macht, zijne tegenstrevers zoo streng zoo vurig en ook zoo geestig en tevens zoo striemend te bekampen, en zijne vrienden zoozeer te begeesteren en te sleepen - zijne volksvrienden bijzonder die zich met geestdrift rond den voorman, als rond eene vlag kwamen scharen -dat zijne meest onverbiddelijke vijanden zelf hem een hulde van bewondering verschuldigd bleven.

Hij was in een woord,• zoowel in het Parlement als buiten, de ware leider van het Vlaamsche volk geworden. Hij was als de O’Connel der der taalbeweging. Hij was de leeuw, die brieschend met zijn klauw het schild bewaakt waarop 't wachtwoord te lezen staat : “ In Vlaanderen Vlaamsch” dat hij honderden malen uitgalmde, de leeuw die Conscience zoo beelderig wist at te schilderen. Hij was de Leeuw van Vlaanderen.”

Wat het Vlaamsche volk hem verschuldigd blijft, is oneindig.

Het huidig geslacht moet de besprekingen der Wetgevende Kamers herlezen om te kunnen besetfen, wat de strijd was, toen Coremans in 1873 zijn ontwerpen op het gebruik van het “Vlaamsch in gerechtszaken” dordreef, toen hij in 1878 nevens De Laet den kamp voerde ten gunste der wet op het “Vlaamsch in bestuurzaken”, toen hij in 1883 het officieel middelbaar onderwijs deed vervlaamschen, toen hij in 1885 de legeroverheid dwong de taal der krijslieden aan te leeren, toen hij in 1888 de tweede wet op 't Vlaamsch in 't gerecht tot stand deed komen, en later (1899) met De Vriendt, de gelijkheidswet.

Zoo kwam hij er toe trapsgewijze maar onverpoosd de luiers open te leggen, waar in het kindje, dat op dit oogenblik het Vlaamsche volk nog was, zoolang gebonden was gebleven.

Zijne politieke werkzaarnheid kenmerkte zich door de taaiheid van zijn wil die bij hem steeds met de meeste vastberadenheid gepaard ging en met eene onbegrensde politieke belangloosheid.

En dat juist was het verleidene van zijn karakter.

Er is heden minder te wagen met de Vlaamsche grieven te verdedigen, nu men rond zich voelt woelen eene schaar van “intellectueelen” die dan ook wel wat gezag in de hoogere spheren uit te oefenen hebben. Maar toen men, gelijk Coremans, bijna alleen – “pal en stevig”, gelijk de dichter hen gezongen heeft - voor diegenen moet opstaan die men de gewoonte heeft de grooten en de invloedrijken der wereld te noemen, toen men tegen ben, gelijk een David tegen een leger van reuzen, dikwijls menschalleen, moest opspringen om de taalrechten van zijn volt, dat is te zeggen zijn karakter, zijn geest en zijne ziel, te verdedigen en te redden. O ! ja ! dan verricht men een groot, een trotsch, een aandoenlijk werk.

Maar neen ! Hij bleef niet alleen staan. Want wat hij toch steeds voelde, dat was dat het hart van ’t volk met het zijne klopt.

En toen hij, over eenige dagen, bij het vergaderen der Vlaamsche Congressen zijn laatste vaarwel aan eenige trouwe gezanten van zijn Vlaamsche volk toestuurde, was het eene rijke oogst van jonkheid en hooger leven die hij weelderig zag opschieten op het veld waarvan hij eens de onvermoeibare akkerman was geweest.

Dat al zal het Vlaamsche volk niet vergeten.

Wat mij betreft, aanschouw ik alg een der aangenaamste herinneringen van mijne politieke loopbaan hem geholpen te hebben onlangs een wetsontwerp te doen stemmen dat dan toch uit zijnen wil, uit zijnen geest, en vooral uit zijn Vlaamsch beminnend hart was gesproten.

In naam mijner collegas der Wetgevende Kamers lag ik een krans van innig medegevoel op zijne lijkbaar.

Hij rust nu in den Heer !

Aan een man die aan een christen volk zooveel diensten heeft bewezen zal de Heer genadig zijn.

Het Vlaamsche volk zal hem eene kroon van dankbaarheid en bewondering op aarde vlechten.

Vlechte hem God de kroon der belooning in de eeuwigheid.

---

(Traduction du texte qui précède)

Eloge funèbre de M. Van Kerckhoven-Donnez, au nom du Nederduitschen Bond

Messieurs,

Si les Flamands, et en particulier le Nederduitschen Bond d’Anvers, dont j’ai l’honneur d’être le porte-parole, ont vu ces dernières années disparaître de leurs rangs de nombreux hommes méritants, tels qu’Ignatius De Beucker, August Snieders et Geeraert Schoiers, aujourd’hui, nous perdons l’homme qui n’était pas seulement notre champion, notre guide, mais qui incarnait toute la cause flamande avec toutes ses espérances, ses aspirations et ses rêves.

Coremans fut celui qui entama la lutte avec Gerrits, De Laet et tant d’autres. Mais ce qu’ils avaient commencé sans pouvoir le mener à terme, lui l’a poursuivi, seul, pendant de longues années, avec une patience immense et une détermination indomptable. Il insufflait non seulement du courage aux autres militants flamands, mais il les stimulait et les entraînait à sa suite par son exemple.

Avec une ténacité inégalée, il ne lâchait jamais rien de ce qu’il avait entrepris, sauf lorsqu’il constatait l’impossibilité absolue d’obtenir tout ce pour quoi il se battait. Alors, il reculait pas à pas, défendant chaque pouce de terrain, chaque article de ses projets de loi avec une énergie infatigable. Ainsi, à chaque fois, s’il n’obtenait pas une victoire totale, il arrachait néanmoins de nouveaux acquis importants, qui nous rapprochaient du but ultime de notre combat linguistique : l’égalité.

Issu du peuple, il était un homme sincère, ne connaissant pas la duplicité, ce que certains appellent parfois par politesse « diplomatie ». Il a combattu toute sa vie à visage découvert, et c’est pourquoi il fut respecté aussi bien par ses amis que par ses ennemis. Avec son talent polyvalent et son immense savoir, il aurait pu jouer un grand rôle politique dans notre pays. Mais il ne l’a pas souhaité, restant fidèle à ses convictions et à ses idéaux.

Ni la gloire, ni l’honneur, ni la richesse n’auraient pu le faire dévier d’un pouce de ses principes fondamentaux de liberté et d’amour du peuple. Voilà pourquoi aucun insigne ni distinction n’orne le cercueil de celui qui considérait l’amour de son peuple comme la plus grande des récompenses. Mais tout à l’heure, sur le chemin vers sa dernière demeure, le drapeau flamand, sous lequel il a combattu pendant un demi-siècle avec pour devise : « Liberté pour tous et en tout », couvrira son corps.

Ce furent des temps sombres pour le peuple flamand lorsque Coremans entra dans la vie politique.

Les Flamands étaient traités comme un peuple vaincu, comme des étrangers dans leur propre pays ; leur langue n’était pas reconnue comme langue nationale officielle. Devant les tribunaux, le Flamand était accusé et jugé dans une langue étrangère à la sienne, et dans l’enseignement, on ignorait complètement sa langue. Nombre de ces injustices ont été combattues et corrigées grâce à des années de lutte.

Les anciens se souviennent tous de la conviction et du courage qu’il a fallu pour obtenir du Parlement ces premières réparations. Mais l’esprit de liberté de Coremans et son aversion pour toute forme de contrainte ne lui ont pas permis de compléter cet immense travail avant la fin de sa vie.

En 1873, la première loi concernant l’utilisation du flamand dans les affaires judiciaires fut adoptée.

En 1883, la loi sur l’enseignement secondaire en flamand.

En 1899, la loi d’égalité Coremans-De Vriendt.

En 1910, la loi sur l’enseignement secondaire fut modifiée dans le texte Segers-Franck.

À côté de la question flamande, inséparablement liée à celle-ci, Coremans se battait également pour l’antimilitarisme, dont il fut toujours un ardent défenseur, tant à l’intérieur qu’à l’extérieur du Parlement. Jusqu’à ses dernières forces, il consacra son énergie à défendre ce point essentiel du programme du Meeting.

Cher Coremans, la gratitude a toujours été une vertu civique flamande. Aussi longtemps qu’il y aura un peuple flamand, ton nom sera prononcé avec reconnaissance et affection. Chaque page de l’histoire de notre mouvement est imprégnée de ton nom. Grâce à l’administration municipale, tu reposeras bientôt en paix parmi les premiers pionniers de notre combat culturel.

Si Conscience a appris à son peuple à lire, si Benoit a appris à son peuple à chanter, et si Jan Van Rijswijck nous a fait connaître la douce mélodie de notre langue maternelle, il est également vrai que toi, tu as éveillé la conscience flamande et offert au peuple flamand l’amour de la liberté et le sens de la justice.

Bientôt, un monument permanent sera érigé à ta mémoire. Que le sculpteur grave sur ta stèle ces mots : « Il a appris à aimer la liberté et à conquérir la justice. »

Nous faisons face à une nouvelle lutte acharnée, qui doit couronner l’œuvre de toute ta vie : la conquête d’une université flamande. Certes, le combat sera rude, mais dans les moments de découragement ou de doute, nous viendrons en pèlerinage à toi, pour que tu nous soutiennes dans cette lutte et que tu fortifies nos âmes.

Adieu, bien-aimé disparu. Que le Seigneur te soit miséricordieux, car tu as tant aimé le peuple dont tu étais le guide.

- - -

Discours de M. P. Segers

Messieurs,

Il nous a quittés.

L’homme qui, durant 42 ans — depuis 1868 — a représenté sans interruption le vaillant Meeting d’Anvers à la Chambre législative, s’est éteint dans la mort.

Il était jeune — seulement 33 ans — lorsqu’il entra au Parlement aux côtés d’autres grandes figures anversoises : Jan De Laet, Victor Jacobs, Gerrits.

Sur son étendard, qui tout au long de cette longue et fière carrière n’a jamais fléchi ni cédé devant personne, il inscrivit immédiatement deux devises :

- Combattre tout ce qui, dans le domaine militaire, lui paraissait excessif ;

- Défendre son cher peuple flamand.

Bien que son activité à la Chambre se soit aussi manifestée dans d’autres domaines — notamment lors de la révision de la Constitution en faveur de l’élargissement du droit de vote, ainsi que dans les questions d’ordre économique où il demandait à maintes reprises l’allègement des charges pesant sur le peuple — la défense de sa chère langue maternelle devint rapidement l’objectif principal de sa vie politique.

Il y consacra toutes ses meilleures forces. Et s’il aimait, dans son quotidien, se montrer franc, jovial et plein d’esprit, s’il prenait plaisir à se consacrer à la lecture et à la littérature, et à permettre à d’autres de puiser aux sources bienfaisantes de son riche esprit, lorsque venait le moment de défendre sa langue ou son peuple flamand, tout le reste passait au second plan.

Alors, tel un chevalier du Moyen Âge s’élançant en armure pour défendre sa promise, il se levait pour mener le combat.

Dans ces instants, il atteignait les sommets de l’éloquence. Animé par une force intérieure mystérieuse, il affrontait ses adversaires avec une ardeur implacable, mêlant rigueur, passion et une ironie mordante. Ses discours inspiraient et galvanisaient ses amis — en particulier les partisans de son peuple — qui, tels des soldats ralliés à leur chef sous un drapeau, se pressaient autour de lui avec enthousiasme. Même ses ennemis les plus acharnés ne pouvaient s’empêcher de lui rendre hommage pour son talent et sa détermination.

En un mot, il était devenu, aussi bien au Parlement qu’à l’extérieur, le véritable leader du peuple flamand. Il était l’O’Connell du mouvement linguistique, le lion rugissant, veillant de ses griffes sur le bouclier où l’on pouvait lire la devise : « En Flandre, le flamand ! » — ces mots qu’il clamait des centaines de fois.

Il était le lion que Conscience a su si magnifiquement décrire dans ses récits : il était le Lion des Flandres.

Ce que le peuple flamand lui doit est infini.

Il faut relire aujourd’hui les débats des Chambres législatives pour comprendre ce qu’était son combat lorsque Coremans, en 1873, imposa son projet sur l’usage du flamand dans les affaires judiciaires, lorsqu’il mena en 1878, aux côtés de De Laet, la lutte en faveur de la loi sur l’usage du flamand dans l’administration, lorsqu’en 1883, il fit flamandiser l’enseignement secondaire officiel, lorsqu’en 1885, il contraignit l’autorité militaire à enseigner la langue aux soldats, lorsqu’en 1888, il fit aboutir la deuxième loi sur l’usage du flamand dans la justice, et enfin, plus tard (en 1899), avec De Vriendt, la loi sur l’égalité.

C’est ainsi qu’il progressa, étape par étape mais sans relâche, en dénouant patiemment les langes dans lesquels le peuple flamand, encore enfant à cette époque, avait été enfermé si longtemps.

Son activité politique se caractérisait par la ténacité de sa volonté, toujours accompagnée d’une détermination inébranlable et d’un désintéressement politique sans limite.

C’était précisément cela qui rendait son caractère si captivant.

Aujourd’hui, il est moins risqué de défendre les griefs flamands, car on sent autour de soi l’agitation d’une cohorte d’« intellectuels » qui commencent à exercer une certaine influence dans les sphères supérieures.

Mais à son époque, lorsqu’il fallait, comme Coremans, se tenir presque seul — « debout et ferme », comme l’a chanté le poète — face à ceux que l’on appelle les puissants et les influents de ce monde, lorsqu’il fallait, tel un David contre une armée de géants, souvent seul, se dresser pour défendre et sauver les droits linguistiques de son peuple, c’est-à-dire son caractère, son esprit et son âme, alors oui ! on accomplissait une œuvre immense, noble et émouvante.

Mais non, il n’était pas vraiment seul. Car ce qu’il ressentait toujours, c’était que le cœur du peuple battait à l’unisson avec le sien.

Et lorsqu’il adressa, il y a quelques jours, lors de la réunion des Congrès flamands, son dernier adieu à quelques fidèles représentants de son peuple flamand, il contempla avec fierté une riche moisson de jeunesse et de vitalité s’épanouissant abondamment sur le champ où il avait autrefois été l’infatigable laboureur.

Cela, le peuple flamand ne l’oubliera pas.

Pour ma part, je considère comme l’un des souvenirs les plus agréables de ma carrière politique le fait de l’avoir aidé récemment à faire adopter un projet de loi qui, en vérité, était né de sa volonté, de son esprit et surtout de son cœur profondément attaché à la Flandre.

Au nom de mes collègues des Chambres législatives, je dépose une couronne de profonde sympathie sur son cercueil.

Il repose désormais dans le Seigneur !

À un homme qui a rendu de si grands services à un peuple chrétien, le Seigneur sera clément.

Le peuple flamand tissera pour lui une couronne de gratitude et d’admiration sur cette terre.

Que Dieu lui tisse la couronne de la récompense dans l’éternité.

---

(Extrait de La Libre Belgique, du 21 février 1936 )

Souvenirs sur le grand leader flamand Edouard Coremans

Il vient de paraître un livre de souvenirs sur Coremans, le tribun et député anversois qui joua un rôle prépondérant dans le mouvement politique flamingant de 1874, année de son entrée dans la vie politique comme conseiller provincial, à 1905. année de sa mort. Ce livre, écrit en flamand et signé Ellen Corr, est un hommage tendrement rendu à la mémoire de son père par la fille du leader flamand, mariée en 1897 à Charles Mendiaux. un pur Wallon, fils d'un industriel du pays de Charleroi.

Racontant la journée de noce, Ellen Corr nous montre, « tout Anvers sur pied pour voir la fille de Coremans se marier avec un Wallon. » Cette particularité servit de thème à un joli madrigal dans l'allocution qu'à l'hôtel de ville l'éloquent bourgmestre Jan Van Ryswyck, émule de Coremans en flamingantisme, mais, comme libéral, son adversaire par ailleurs, adressa aux nouveaux époux : il parla des cloches qui, pour rendre un beau son, doivent être faites de deux métaux différents.

Coremans prétendait qu'il était devenu flamingant dès son enfance à la suite d'un épisode qu'un jour il raconta ainsi lui-même au Parlement (le texte original est en français, car Coremans faisait en cette langue ses discours à la Chambre) :

Ma mère me conduisait l'Athénée d'Anvers pour m'y faire inscrire. On nous fit entrer dans un beau salon, ou nous fûmes reçus par un monsieur très-bien. C'était le préfet de l'Athénée. Ma mère lui dit en flamand : « Monsieur, je vous amène mon fils et voici le montant du minerval pour trois mois. » Le préfet la regarda sans rien lui dire et, s'adressant alors à moi, me dit en français : « Que dit-elle ? » Cette question produisit sur moi le même effet que si j'avais reçu un coup au visage. Je ne pouvais admettre que le préfet de l'Athénée d'Anvers ne comprît pas le flamand. Il n'en savait, en effet, pas un seul mot. C était un Wallon de Liége. Dès ce jour, je fus flamingant.

Il faut reconnaitre qu’un tel fait illustre d'une façon saisissante le dédain et l'injustice avec lesquels le flamand et les Flamands étaient traités à. l'époque par les autorités officielles belges. Cela explique que les Flamands aient été entraînés à prendre dans la suite une revanche qui a plutôt dépassé les bornes.

Qui sait ? Si Coremans eût vécu, peut-être les eût-il retenu dans certains de leurs excès : le bon sens et l'esprit réaliste faisaient en une quelque mesure contrepoids, chez lui, à l’intransigeance flamingante. Ainsi, dans la première proposition de loi qu'il soumit à la Chambre et qui se rapportait à l'emploi des langues en justice, il stipulait qu'en pays flamand les débats auraient lieu en flamand, mais il avait soin d'ajouter cependant qu’ils auraient lieu en français si l'inculpé le demandait. Or, on a en vain insisté auprès de nos flamingants d'aujourd'hui, lors de la discussion de la dernière loi sur l'emploi des langues en justice, pour qu'ils admettent cette exception à la règle rigoureuse de l'obligation du flamand dans tout procès en pays flamand. Tout ce qu'on a pu leur taire accepter et qui est passé dans la loi, c'est que. si l'inculpé proteste contre l'emploi du flamand, le tribunal peut prononcer le dessaisissement.

Coremans n'eût certainement pas poussé non plus ses collègues des arrondissements flamands au refus de parler en français au Parlement. Lui-même ne le fit guère qu'une fois, et c'est que Bara, ministre de la Justice et l'un de ses grands antagonistes à la Chambre. l'avait quasi défié de l'oser. C'était en 1883 dans la discussion de cette proposition dont nous venons de parler sur les langues en justice. Jamais encore on n'avait discouru en flamand à la Chambre et Bara n’en revenait pas de l'audace de Coremans. Celui- ci, prenant tous ses avantages, mettait, dans son argumentation, Bara en cause dans une supposition qu'il faisait et où celui-ci était censé être l'avocat de l'inculpé dans un débat judiciaire avec interrogatoire et témoignage en flamand. « Ziet je. dit- il, om een Volksuitdrukking te bezigen, M. Bara daar staan met zijn mond vol tanden » (« Voyez-vous M. Bara se tenant la bouche pleine de dents, pour employer une expression populaire ») Cette_ expression Cette expression équivaut à peu près à l'expression française « bouche bée. » Or, elle correspondait justement à l'attitude qu'avait à ce moment M. Bara. ce qui contribua encore à faire rire à ce passage du discours de Coremans ses collègues qui connaissaient le flamand. Bara, fort ennuyé, parce que s'entendant nommément pris à partie, il restait dans l'impossibilité de riposter - ce qui était fort contraire à son habitude – demandait à ses voisins comprenant le flamand ; « Qu'est-ce qu'il a dit, voyons, qu'est ce qu'il a dit ? »

Rappelant cet incident. Ellen Corr ajoute que son père n'aurait pas voulu voir un député flamand obligé, parce qu'il ne comprenait pas le français, de faire la même sotte figure que Bara en cette circonstance. C’est pourquoi il déconseilla franchement à un important personnage anversois de se présenter, comme il en annonçait l'intention, sur la liste dite du Meeting (ainsi s'appelait la liste catholique) parce qu'il n'était pas suffisamment maître de la langue française et risquait, dans un débat, de demeurer incapable de réplique à la moindre interruption. L’important personnage suivit le conseil. mais il ne le pardonna jamais à celui qui le lui avait donné.

Quelle leçon de l'ancien grand leader, du principal promoteur du mouvement flamand pour nos meneurs et parlementaires flamingants d'aujourd’hui !

Il y en a peut-être une aussi, pour maints d'entre eux. dans ce qu'Ellen Corr dit de la langue « si claire. si aisée » que son père parlait quand il s'adressait en flamand au peuple :

Il ne parlait pas. écrit-elle. un néerlandais « ultra civilisé, une langue pleine de mots pédants, qu'il appelait du Kremerslatijn » (littéralement « latin de crèmerie » nous dirions : « de cuisine »), mais une langue sainement correcte. d'un sens loyal et clair, qui ne pouvait jamais être interprété de deux manières différentes ni détourné au cas où cela ferait plus tard l'affaire de l'orateur.

Remarquons qu'il parlait aussi aisément le français que le flamand. Aussi ne nous étonnons pas de voir sa fille raconter que Paul Janson dit un jour à Mme Coremans, comme il était en visite à la villa du député anversois : « Je doute, Madame Coremans, qu'il y ait cent personnes en Belgique qui possèdent la langue française aussi complètement que votre mari. »

L'attachement de Coremans à la langue et la culture flamande s’alliait chez lui à beaucoup d'admiration et de sympathie pour la langue et la culture françaises, et les ouvrages dus à celles-ci formaient une bonne part de sa magnifique bibliothèque, qui occupait presque tout un étage de sa simple, mais spacieuse maison de la Montabellostraat, si connue des Anversois. ne fut-ce que parce que les journaux en avaient souvent parlé le lendemain des journées d'effervescence électorale. où des bandes de » gueux » venaient en lapider la façade. Les livres étaient la la passion de Coremans : sa bibliothèque en renfermait 22.000 au moment de sa mort; elle fut achetée par feu M. Robert de Rongé, qui la transporta à sa villa « Fafner » à Knocke. Non seulement Coremans aimait la langue française. mais on le voit préférer celle-ci au flamand pour écrire en 1878. une lettre intime très tendre à sa femme : un fac-similé dans le livre de sa fille le prouve.

Conseiller provincial à 29 ans, conseiller communal deux ans après, puis à partir de 1868 député sans cesse réélu, lutteur parlementaire redoutable et redouté. même et peut-être surtout des gouvernements dont il soutenait la politique générale, Coremans ne fut jamais ministre et ne chercha jamais à le devenir. Il professait. D’ailleurs - et il le dit à M. Wildiers, ancien président de la Conférence flamande du barreau d'Anvers. dans la dernière conversation qu'il eut avec lui : « Un chef flamand doit rester dans l’opposition. Là seul est sa place tant qu'il ne peut s' asseoir en égal à la table commune. » Nous ne prétendons pas qu'il n'y a rien a redire à cette théorie. non plus, d'ailleurs. qu'à d'autres attitudes politiques qu'eut Coremans : mais on doit reconnaître le désintéressement de celui-ci. Il n'intrigua jamais pour lui-même et ne fut même guère un quémandeur de places pour ses amis. Il ne fit jamais non plus ce qu'on appelle aujourd'hui de la « politico-finance », alors que ce lui eût été facile étant donné la place qu'il occupait dans la politique et ses relations avec les milieux d'affaires d'Anvers, où il comptait, comme avocat, pas mal de bons clients. Ceux-ci suffisaient à le faire vivre non pas riche, mais dans l'aisance, de l'exercice de sa profession. II n'en demandait pas plus. Il était simple, sans vanité mondaine, heureux dans son milieu familial et parmi ses amis, qui étaient. avec quelques militants de la politique flamande, surtout des littérateurs et des artistes. Il n'eut d'ambition que pour les causes qui lui étaient essentiellement chères. la cause flamande et la lutte contre les charges militaires. On voudrait pouvoir en dire autant de tous les leaders flamingants qui vinrent après lui.

C'est tout ce que nous voulons retenir du livre d'Ellen Corr, fait de souvenirs sur elle-même, son enfance et sa jeunesse autant que de souvenirs sur son père. Ils sont contés avec enjouement pittoresque et non sans quelque malice. L'historien futur pourra y trouver des traits intéressants et caractéristiques de la vie qu'on menait dans une bonne famille de la moyenne bourgeoisie d'Anvers à la fin du siècle dernier et tout au début de celui-ci.

---

Autres sources disponibles :

(1) L. Hancké, Edward Coremans, in: Nouvelle biographie nationale, dl. 6, Brussel, 2001, pp. 77-84

(2) Encyclopédie digitale du mouvement flamand :

Coremans in de Volkskamer, Anvers, H en L Kennes, 1890 (Googlebook, consulté le 30 novembre 2024)

HANCKE L., Andries Edward Coremans, dans Nouvelle biographie nationale, Bruxelles, Acadmie royale de Belgique, 2001, pp. 77-84 (consulté le 30 novembre 2024)

WILS L. - SCHOUPS M, Coremans Edward (1835-1910), dans Digitale encyclopedie van de Vlaanse beweging (consulté le 30 novembre 2024)2